Dit is niet de eerste maal dat de apostel aan de Korintiërs heeft geschreven. Hij had
al een brief aan hen geschreven (5:9) en zij hadden er een terug geschreven (7:1). Deze brief is ten dele een antwoord op hun brief. Daarom
moet 1 Korinte niet in de absolute zin genomen worden, maar in relatie met de tweede brief.
Paulus had toen het plan opgevat
Macedonië te bezoeken en dan naar Korinthe terug te keren. De aanleiding
voor de brief waren berichten over de gemeente in Korinthe die Paulus hadden bereikt. Mogelijk heeft
Apollos hem hierover eerst op de hoogte gebracht (16:12). Andere bronnen van informatie
waren een brief vanuit de gemeente (7:1 enzovoort), 'enige huisgenoten' van Chloë (1:11), en ten slotte Stefanus en zijn twee vrienden die
hem bezochten (16:17). Paulus besloot daarom deze brief te schrijven met als doel de ruzies te bedaren, eerdere uitspraken toe te lichten,
verkeerde meningen te corrigeren en misstanden uit de wereld te helpen.
Titus,
Titus
en
een niet met name genoemde 'broeder', waren waarschijnlijk de koeriers van de brief (zie
2 Korintiërs 2:13; 8:6, 12-18).
[aan] den
geheiligdenin
Christus
Jezus, [aan] den
geroepenen
heiligen, met allen, die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen
in alle elke plaats, beide
hun en
onzen Heere ;
1:3
Genade zij u en
vrede van
God onzen Vader, en den Heere Jezus
Christus. 4
ik
dank mijn God allen tijd over u,
vanwege de
genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus;
5
dat gij ↓
in alles rijk zijt geworden in Hem,
in alle
woordrede en in alle
kennis;
6
gelijk de getuigenis van Christus bevestigd is onder u; 7[Mark 16:20; Hand 14:3; 19:11]
alzo dat het u aan gene
gave(n) ontbreekt,
verwachtende de
openbaring van onzen Heere Jezus Christus.
8
welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe,
om onstraffelijk te zijn in den dag van onzen Heere Jezus
Christus.
1:9 God is getrouw,
door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van
Zijn Zoon Jezus Christus,
onzen Heere.
1:10 Maar
ik bid u, broeders,
door den Naam van onzen Heere Jezus Christus,
dat gij allen hetzelfde spreekt, en
dat onder u geen
scheuringen zijn,
maar dat gij
samengevoegd zijt in éénzelfden
zin, en in één zelfde
gevoelen. 11
want mij is van u bekend gemaakt, mijn broeders,
door die van het huisgezin van Chloë zijn,
dat er
twisten onder u zijn. 12 En
dit zeg ik,-»Gal 2:11) dat een iegelijk van u zegt:
ik ben van Paulus, en
ik van Apollos en
ik van
Cefas en
ik van Christus. 13
is
de Christus gedeeld?
is Paulus voor u
gekruist?
of zijt gij in Paulus naam gedoopt? 14
ik
dank God,
dat ik niemand van ulieden gedoopt heb, dan Krispus
en Gajus15
opdat niet iemand zegge,
dat ik in mijn naam gedoopt heb. 16
doch ik heb ook het huisgezin van
Stefanaus gedoopt;
voorts
weet ik niet, of ik iemand anders gedoopt heb.
1:21 Want nademaal, in de
wijsheid
Gods, * de
wereld
God niet heeft
gekend door
dewijsheid,
zo heeft het Gode behaagd,
door de
dwaasheid der prediking, *alig te maken, die
geloven;
22
overmits * de Joden een teken
begeren, en * de
Griekenwijsheid
zoeken; 23
doch wij prediken
Christus, den
Gekruisigde, * den Joden wel een ergernis, en * den
Grieken een
dwaasheid; 24 *maar hun, die
geroepen
zijn, beiden Joden en
Grieken, prediken wij is Christus, a de
kracht Gods, en b de
wijsheid Gods.
25 * want het
dwaze Gods
is wijzer dan der wijsheid der mensen; en * het zwakke Gods
is sterker dan de mensen. 26
want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij * niet vele wijzen zijt naar het
vlees, * niet vele
machtigen, * niet vele
edelen. 27
maar * het
dwaze der
wereld heeft God
uitverkoren,
opdat Hij * de wijzen beschamen zou; en * het zwakke der
wereld heeft God
uitverkoren,
opdat Hij * het sterke zou beschamen; 28 En * het onedele der
wereld, en * het verachte heeft God
uitverkoren, en * hetgeen niets is,
opdat Hij * hetgeen iets is,
te niet zou maken; 29
opdat geen vlees zou roemen voor Hem.
1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus,
Die ons
geworden is
wijsheid van
God,
en *
rechtvaardigheid, en
.[Jer
23:5] *
heiligmaking, en *verlossing;
31
opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere.
[Jer
9:24]
2:1 En ik, broeders, als ik tot u ben gekomen,
ben niet gekomen met uitnemendheid
van
woorden, of
van
wijsheid,
u verkondigende de getuigenis van God. 2
want ik heb niet
voorgenomen iets te
weten onder u, («-»Gal 6:14)dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd.
3 En
ik was bij ulieden
in
zwakheid, en
in vreze, en
in vele beving. 4 En[Hand. 18:9]
mijn rede, en mijn prediking was niet in bewegelijke
woorden der menselijke
wijsheid,
maar in
betoning des geestes en der
kracht; 5
opdat uw geloof niet zou zijn
in
wijsheid der
mensen, maar in de
kracht Gods.
welke
niemand
van de oversten
dezer
wereld
gekend heeft;
want indien zij ze
gekend hadden,
zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet
gekruist hebben. 9
maar gelijk geschreven is: wie zochten Hem
te doden?
hetgeen het oog niet heeft
gezien,
en het oor niet heeft gehoord,
en in het hart des mensen niet is opgeklommen,
hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben.
[Jes 64:4]
2:10 Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest;
want de Geest onderzoekt alle dingen,
ook de diepten Gods. 11
want wie van de mensen
weet, hetgeen des mensen is,
dan de geest des mensen, die in hem is?
alzo
weet ook niemand, hetgeen Gods is,
dan de Geest Gods.
2:12 Doch wij hebben niet ontvangen een geest der
wereld,
maar den Geest, Die uit God is,
opdat wij zouden
weten de dingen,
die ons van God
geschonken zijn; 13
Dewelke wij ook spreken,
niet met
woorden, die de menselijke
wijsheid leert,
maar met woorden,
die de Heilige Geest leert,
geestelijke dingen met
geestelijke
vergelijkensamenvoegende. 14
want dewijl onder u
nijd is, en twist, en tweedracht,
zijt gij niet
vleselijk, en wandelt gij niet naar den mens? 4
want als de één zegt:
Ik ben van Paulus; en een ander:
Ik ben van Apollos;
zijt gij niet
vleselijk? 5
wie is dan Paulus, en
wie is Apollos, anders dan
dienaars,
door welke gij
geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft?
6
ik heb geplant,
Apollos heeft nat gemaakt;
maar God heeft den wasdom gegeven. 7
zo is dan noch hij, die plant, iets,noch hij, die nat maakt,
maar God, Die den wasdom geeft. 8 En
die plant, en
die nat maakt, zijn één;
maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. 9
3:10 Naar de
genade Gods,
die mij gegeven is,
heb ik als een wijs bouwmeester het
fondament
gelegd; en
een ander bouwt daarop.
maar een iegelijk zie toe, hoe hij daarop bouwe. 11
want niemand kan een ander
fondament
leggen,
dan hetgeen gelegd is,
hetwelk is Jezus Christus. 12 En
indien iemand op dit
fondament
bouwt:
goud, zilver, kostelijke
stenen
hout, hooi, stoppelen 13
eens iegelijks werk zal openbaar worden;
want
de dag
zal het verklaren, dewijl het door vuur ontdekt wordt; en
hoedanig eens iegelijks werk is,
[2Thess. 1:7-10
zal het vuur beproeven.
14
zo iemands werk blijft,
dat hij daarop gebouwd heeft,
die zal loon ontvangen. 15
zo iemands werk zal verbrand worden,
die zal schade lijden;
maar zelf zal hij
ehouden worden,
doch alzo als door vuur. 16 .
(«-»1Kor 6:19)
weet gij niet, dat gij Gods
te𝕄pel zijt,
en de Geest Gods in ulieden woont? 17
zo iemand den
te𝕄pel Gods schendt,
(«-»2Kor 6:16)
dien zal God schenden;
want de
te𝕄pel Gods is heilig, welke gij zijt
3:18 Niemand bedriege zichzelven.
zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in
deze
wereld,
die worde
dwaas,
opdat hij wijs moge worden. 19
want er is geschreven: Hij vat de wijzen in hun arglistigheid; [Job 5:13]20 En
wederom:
De Heere
kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn. [Ps
94:11]21
niemand dan roeme op mensen;
want alles is uwe. 22
hetzij Paulus,
hetzij Apollos,
hetzij
Cefas,
hetzij de wereld,
hetzij leven,
hetzij dood,
hetzij
tegenwoordige,
hetzij toekomende dingen,
zij zijn alle uwe. 23
doch gij
zijt van Christus, en Christus
is van God.
voorts wordt in de
uitdelers vereist, dat elk getrouw bevonden worde. 3
doch mij is voor het minste,
dat ik van ulieden
geoordeeld worde,
of door van een
de
menselijk dagoordeel;
ja, ik
oordeel ook mijzelven niet. 4
want ik ben mijzelven van geen ding bewust;
doch ik ben daardoor niet
gerechtvaardigd;
maar Die mij
oordeelt,
is de Heere. 5
zo dan
oordeelt niets voor den tijd,
totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen,
hetgeen in de
duisternisverborgen is,
en
openbaren
de raadslagen der harten;
en als dan zal een iegelijk
lof hebben van God. 6 En
deze dingen, broeders,
heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis
toegepast,
om uwentwil;
opdat gij aan ons zoudt leren,
het Woord
niet te
gevoelen boven hetgeen geschreven is,
dat gij niet,
de één om eens anders wil,
opgeblazen wordt tegen den ander.
7
want
wie onderscheidt u?
en wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? (Joh. 3:27. Jak. 1:17)
en zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt?
4:8 Alrede zijt gij verzadigd,
alrede zijt gij rijk geworden,
zonder ons hebt gij
geheerst;
en och,
of gij heerstet,
opdat ook wij
met u
heersen mochten!
4:9 Want ik acht, dat God ons, die de laatste apostelen zijn,
ten toon heeft gesteld als tot den dood verwezen; 01. want wij zijn een schouwspel geworden
der
wereld, en
den engelen, en
den mensen. 10 02. wij zijn
dwazen om Christus' wil,
maar gij zijt wijzen in Christus; 03. wij zijn zwakken,
maar gij sterken;
gij zijt heerlijken, 04. maar wij verachten. 11
tot op deze tegenwoordige ure 05. lijden wij honger, en 06. lijden wij dorst, en 07. zijn naakt, en 08. worden met vuisten geslagen, en 09. hebben geen vaste woonplaats; 12 En 10. arbeiden, werkende met onze eigen handen; 11. wij worden gescholden, en
wij
zegenen; 12. wij worden vervolgd, en
wij verdragen; [Hand. 18:3] - [Psalm 109:28]13 13. wij worden
gelasterd, en
wij
bidden ; 14. wij zijn geworden als uitvaagsels der
wereld en aller afschrapsel [Klaag.
3:45]
tot nu toe.
4:14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen,
maar als mijn lieve
kinderen vermaan ik u.
15
want al hadt gij
tien duizendtuchtmeesters in Christus,
zo hebt gij toch niet vele vaders;
want in Christus Jezus heb ik u door het
Evangelie geteeld.
4:16 Zo
vermaan ik u dan:
zijt mijn
navolgers. 17
daarom heb ik Timotheüs tot u gezonden,
die mijn lieve en getrouwe
zoon is in den Heere,
welke u zal indachtig maken mijn wegen,
die in Christus zijn,
gelijkerwijs ik alom in alle
Gemeentenleer.
18
doch sommigen zijn
opgeblazen,
alsof ik tot ulieden niet komen zou. 19
maar ik zal haast tot u komen,
zo de Heere wil, en
ik zal dan
verstaan ,
niet de
woorden dergenen, die
opgeblazen zijn,
maar de
kracht.
20
want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in
woorden,
maar in
kracht.
21 wat wilt gij?
zal ik met de
roede tot u komen, of in liefde en in den geest der zachtmoedigheid?
5:1 Men hoort ganselijk,
dat er
hoererij onder u is, en
zodanige
hoererij,
die ook onder de
heidenen niet genoemd wordt,
alzo dat er één zijns vaders huisvrouw heeft. [Lev. 18:8.]2
en zijt gij nog
opgeblazen, en hebt niet veel meer leed gedragen,
opdat hij uit het midden van u weggedaan worde, die deze daad begaan heeft? 3
doch ik, als wel met het lichaam
afwezend,
maar tegenwoordig zijnde met den geest, heb alrede,
als of ik tegenwoordig ware,
dengene, die dat alzo bedreven heeft,
geoordeeldbesloten, 4
in den Naam van onzen Heere Jezus Christus,
als gijlieden en mijn geest
samen vergaderd zullen zijn, met de
kracht van onzen Heere Jezus Christus,
5
denzulken
over te geven aan den
satan, tot verderf des vleses,
opdat de geest
ehouden moge worden in den dag
van den Heere Jezus.
5:6 Uw roem is niet goed.
weet gij niet,
dat een weinig
zuurdesem het gehele
deeg zuur maakt?
7
zuivert dan den ouden zuurdesem uit,
opdat gij een nieuw
deeg zijn moogt,
gelijk gij ongezuurd zijt. want
ook ons
Pascha is voor ons geslacht,
namelijk Christus. 8
zo dan laat ons feest houden,
niet in den ouden zuurdesem,
noch in den zuurdesem
der kwaadheid en
der boosheid,
maar in de ongezuurde broden
der oprechtheid en
der waarheid.
5:9 Ik heb u geschreven in den brief,
dat gij u niet zoudt
vermengen met de
hoereerders;
10
doch niet geheellijk
met de
hoereerdersdezerwereld, of
met de
gierigaards, of
met de rovers, of
met de afgodendienaars;
want anders zoudt gij
schuldigmoeten uit de
wereld gaan.
5:11 Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult
vermengen,
namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde,
een
hoereerder is, of
een
gierigaard, of
een afgodendienaar,
of
een
lasteraar, of
een dronkaard, of
een rover;
dat gij
met zodanig één ook niet zult
sameneten. 12
want wat heb ik ook
die buiten zijn te oordelen?
oordeelt gijlieden niet die binnen zijn?
5:13 Maar
die buiten zijn oordeelt God, En doet gij dezen boze uit ulieden weg.
ik zeg u dit tot schaamte. is er dan alzo onder u geen, die wijs is,
ook niet één, die zou kunnen oordelen tussen zijn broeders?
6:6 Maar de ene broeder gaat met den anderen broeder te recht, en dat voor
ongelovigen. 7
zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander
rechtzaken
hebt.
6:8 Maar gijlieden doet
ongelijk, en doet schade, en dat den broederen. 9 Of
weetgij niet, dat de
onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen
beërven?
6:11 En *dit waart gij sommigen;
maar gij zijt afgewassen,
maar gij zijt
geheiligd,
maar gij zijt
gerechtvaardigd,
in den Naam van den Heere Jezus, en in door den Geest onzes Gods; 12
alle dingen zijn mij
geoorloofd,
maar alle dingen zijn niet
oorbaar;
alle dingen zijn mij geoorloofd,
maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen. 13
de spijzen zijn voor de
buik, en de buik is voor de spijzen;
maar God zal beide; dezen en die
te niet doen.
doch het lichaam is niet voor de
hoererij, («-»1Kor 15:15)
maar voor den Heere en de Heere voor het lichaam. 14 En
God heeft ook den Heere
opgewekt, en
zal
ons
opwekken door Zijn
kracht.
6:15
Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn?
zal ik dan de leden van
de Christus nemen, en maken ze leden éner
hoer?
6:19 Of
weet gij niet,
(«-»1Kor 3:16)
dat ulieder lichaam een
te𝕄pel is van den Heiligen Geest,
Die in u is, («-»2Kor 6:16)
Dien gij van God hebt, en
dat gij uws zelfs niet zijt? 20
want gij zijt
duurgekocht: [Rom. 12:1]
zo verheerlijkt dan God in uw lichaam. en in uw geest, welke Godes zijn.
7:1 Aangaande nu de dingen,
waarvan gij mij geschreven hebt;
het is een mens goed geen vrouw aan te raken. 2
maar om der
hoererijen wil zal
een iegelijk man zijn eigen vrouw hebben, en
een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben. 3
de man zal aan de vrouw de
schuldige
goedwilligheid betalen; en
desgelijks ook de vrouw aan den man. 4
de vrouw heeft de macht niet over haar eigen lichaam,
maar de man; en
desgelijks ook de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam,
maar de vrouw.
7:5 Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider
toestemming voor een tijd,
opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen;
en komt wederom bijeen,
opdat u de
satan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden.
7:6 Doch dit zeg ik uit
toelating, niet uit bevel. 7
want ik wilde, dat
alle mensen waren,
gelijk als ikzelf ben;
maar een iegelijk heeft zijn eigen
gave(n) van God,
de één wel aldus, maar de andere alzo.
7:8 Doch ik zeg den ongetrouwden, en den weduwen:
het is hun goed, indien zij blijven, gelijk als ik. 9
maar indien zij zich niet kunnen onthouden,
dat zij trouwen;
want het is
beter te trouwen dan te branden.
7:10 Doch den getrouwden gebiede niet ik, maar de Heere,
dat de vrouw van den man niet scheide.[Matt 5:32]11 En
indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve,
of met den man
verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate.
7:12 maar den anderen zeg ik, niet de Heere: indien enig broeder een
ongelovige vrouw heeft,
en dezelve
tevreden is bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate;
13 En
een vrouw, die een
ongelovigen man heeft,
en hij
tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate.
14 («-»1Pet 3:1)want
de
ongelovige man is
geheiligd door de vrouw, en
de
ongelovige vrouw is
geheiligd door den man;
want anders waren uw
kinderenonrein, maar nu zijn zij heilig.
15
maar indien de
ongelovige scheidt, dat hij scheide.
de broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet
dienstbaar gemaakt;
maar God heeft ons tot
vrede geroepen.
7:16 Want wat
weet gij, vrouw, of gij den man zult alig maken?
of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult alig maken?
7:17 Doch
gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld,
gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft,
dat hij alzo wandele; en alzo verordene ik in al de
Gemeenten. 18
is iemand, besneden zijnde, geroepen,
die late zich geen voorhuid aantrekken;
is iemand, in de voorhuid zijnde, geroepen,
die late zich niet besnijden. 19
de besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets,
maar de
onderhouding der
geboden Gods.
7:20 Een iegelijk blijve in die beroeping, daar hij in geroepen is. 21
zijt gij, een
dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren;
maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever. 22
want die in den Heere geroepen is,
een
dienstknecht zijnde, die is een vrijgelatene des Heeren;
desgelijks ook, die vrij zijnde geroepen is, die is een
dienstknecht van Christus.
7:23 Gij zijt
duurgekocht, wordt geen
dienstknechten der mensen. 24
een iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve bij God.
[Efe. 6:6]
7:25 Aangaande de maagden nu, heb ik geen bevel des Heeren;
maar ik zeg mijn
gevoelen,
als die barmhartigheid van den Heere gekregen heb, om getrouw te zijn. 26
ik houde dan dit goed te zijn, om den aanstaanden
aanwezige nood,
dat het, zeg ik, den mens goed is alzo te zijn. 27
Zijt gij aan een vrouw verbonden, zoek geen ontbinding;
zijt gij ongebonden van een vrouw, zoek geen vrouw. 28
maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij zondigt niet.
Doch dezulken zullen verdrukking hebben in het vlees; en
ik spare ulieden.
29
maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is;
opdat ook
die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende; 30 En
die wenen, als niet wenende; en
die blijde zijn, als niet
blijde zijnde; en
die kopen, als niet bezittende; 31 En [Jes 40:6; Jak 1:10; Jak 4:14; 1Petr 1:24; 1Joh 2:17; Jak 1:11]
die
dezewereld gebruiken, als niet misbruikende;
want de
gedaantedezerwereld gaat voorbij.
32 En
ik wil, dat gij zonder bekommernis zijt.
de ongetrouwde
bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen; 33
maar die getrouwd is,
bekommert zich met de dingen der
wereld, hoe hij de vrouw zal behagen.
7:34 Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden.
de ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren,
opdat zij heilig zij, beide
aan lichaam
en aan geest;
maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der
wereld,
hoe zij den man zal behagen. 35 En
dit zeg ik tot uw
eigen voordeel;
niet opdat ik een strik over u zou werpen,
maar om u te leiden tot hetgeen
wel voegt, en bekwaam is,
om den Heere wel aan te hangen,
zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden.
7:36 Maar zo iemand acht, dat hij ongevoegelijk handelt met zijn maagd,
indien zij
over den
jeugdigen tijd gaat,
en het alzo
schuldig is
moet geschieden;
die doe wat hij wil, hij zondigt niet; dat zij
trouwen.
7:37 Doch die vast staat in zijn hart, geen noodzaak hebbende,
maar macht heeft over zijn eigen wil, en
dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd zal bewaren, die doet wel. 38
alzo dan, die haar ten huwelijk uitgeeft, die doet wel; en
die ze ten huwelijk niet uitgeeft, die doet beter.
7:39 Een vrouw is door
de wet verbonden, zo langen tijd haar man leeft;
maar indien haar man ontslapen is,
zo is zij vrij, om te trouwen, dien zij wil, alleenlijk in den Heere. 40
maar zij is gelukkiger, indien zij alzo blijft,
naar mijn
gevoelen
en ik meen ook den Geest Gods te hebben.
8:1 Aangaande de afgodenoffers nu de dingen, die den afgoden geofferd zijn,
wij
weten, dat wij allen [te zamen]kennis hebben.
de kennis maakt
opgeblazen,
maar de liefde sticht. 2 En
zo iemand meent iets te
weten,
die heeft nog niets
gekend, gelijk men behoort te
kennen. 3
maar zo iemand God liefheeft, die is van Hem
gekend.
8:4 Aangaande dan het eten der dingen, die den afgoden geofferd zijn,
wij
weten,
dat er geen afgod niets is in de
wereld, en
dat er geen ander
God is dan
Één. 5
want hoewel er ook zijn,
die goden genaamd worden,
hetzij in den
hemel,
hetzij op de
aarde
gelijk er vele goden en vele heren zijn, 6
nochtans hebben wij maar één God, den Vader, («-»Kol 1:16) uit Welken
alle dingen zijn, en wij tot Hem;
[Joh 1:3;
Rom 11:36]
en maar één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem. 7
doch in allen is de
kennis niet;
(«-»Rom 14:1)
maar sommigen, met een
gewoontegeweten des afgods tot nog toe,
eten als iets dat den afgoden geofferd is;
en hun
geweten,
zwak zijnde, wordt bevlekt. 8 De
spijze nu maakt ons Gode niet
aangenaam;
want hetzij dat wij eten,
wij hebben geen overvloed; en
hetzij dat wij niet eten,
wij hebben geen gebrek. 9
maar ziet toe,
dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen,
die zwak zijn.10
want zo iemand u, die de
kennis hebt, ziet in der
afgoden tempel aanzitten,
zal het
geweten deszelven, die zwak is, niet gestijfd worden,
om te eten de dingen,
die den afgoden geofferd zijn? 11 En
zal de broeder,
die zwak is,
door uw
kennisverloren gaan,
om welken Christus gestorven is? 12
doch gijlieden, alzo tegen de broeders zondigende,
en
hun zwak
geweten kwetsende, zondigt tegen Christus. 13(«-»Rom 14:21)
daarom, indien de spijs mijn broeder
ergert,
zo zal ik in
eeuwigheid geen vlees eten,
opdat ik mijn broeder niet
ergere.
Ben ik niet een
apostel?
Ben ik niet vrij?
Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien?
Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? 2
zo ik anderen geen apostel ben,
nochtans ben ik het ulieden;
want het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere.
9:3 mijn verantwoording aan degenen, die
onderzoek over mij doen, is deze. 4
hebben wij niet macht, om te eten en te drinken? 5
hebben wij niet macht, om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden,
gelijk ook de andere apostelen,
en de broeders des Heeren, en
Cefas? 6 OfMarcus
hebben alleen ik en Barnabas geen macht van niet te werken? 7
Wie
dient ooit in den krijg op eigen bezoldiging?
wie plant een
wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of
wie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde? 8
preek ik dit naar den mens, of
zegt ook de wet hetzelfde niet?
9
want in de wet van
Mozes is geschreven:
Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. [Deut. 25:4]
zorgt ook God voor de ossen? 10
of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil?
want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet is
verschuldigd te ploegen op hoop, en
die op hoop dorst, moet zijn hoop deelachtig worden.
9:11 Indien wij ulieden het
geestelijke gezaaid hebben,
is het een grote zaak,
zo wij het uwe, dat
lichamelijk is, maaien? 12
indien anderen deze macht over u deelachtig zijn,
waarom niet veel meer wij?
doch wij hebben deze macht niet gebruikt,
maar wij verdragen het al,
opdat wij niet enige verhindering geven aan het
Evangelie van
de Christus.
9:13
Weet gij niet,
dat degenen,
die de heilige dingen bedienen, van de
te۩۩pelhet heilige eten?
en die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen? 14
alzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen,
die het
Evangelie verkondigen,
dat zij van het
Evangelie leven.
[Lev 19:13; Deut 24:14; 25:4; Matt 10:10; Luk 10:7; 1Tim 5:18; Filipp 2:29]15
maar ik heb geen van deze dingen gebruikt. En
ik heb dit niet geschreven,
opdat het alzo aan mij geschieden zou;
want het ware mij beter te sterven,
dan dat iemand dezen mijn roem zou ijdel maken.
16
want indien ik het
Evangelie verkondigde,
het is mij geen roem;
want de nood is mij opgelegd. En
wee mij, [Jer. 20:9]
indien ik niet het
Evangelie verkondig!
17
want indien ik dat gewillig doe,
zo heb ik loon,
maar indien onwillig,
de
uitdeling is mij evenwel
toebetrouwd.
18
wat loon heb ik dan?
namelijk dat ik,
het
Evangelie verkondigde,
het
Evangelie van Christus kosteloos stelle,
om mijn macht in het
Evangelie niet te misbruiken.
19
want daar ik van allen vrij was,
heb ik mijzelven allen
dienstbaar gemaakt,
opdat ik er meer zou
winnen.
9:20 En ik ben den Joden geworden als een Jood
opdat ik de Joden
winnen zou; dengenen,
die onder de wet zijn,
ben ik geworden als onder de wet zijnde, (niet zelf onder wet zijnde), (niet in SV en HSV) opdat ik degenen,
die onder de wet zijn, winnen zou.
9:21 Degenen, die
zonder de we zijn, ben ik
geworden als
zonder de wet zijnde (Gode nochtans zijnde niet zonder de wet, maar voor Christus onder de wet),
(niet
zonder wet van God zijnde, maar
wettig van Christus)
opdat ik degenen, die
zonder de wet, zijn
winnen zou.
9:22 Ik ben den zwakken geworden als een zwakke,
opdat ik de zwakken
winnen zou;
allen ben ik alles geworden,
opdat ik immers enigen
ehouden zou.
23 En
dit doe ik om des
Evangelies wil,
opdat ik hetzelve
mede deelachtig zou worden.
9:24
Weet gijlieden niet, dat die in
het stadion lopen,
allen wel lopen,
maar dat één den
prijs
ontvangt?
Loopt alzo, dat gij dien moogt
verkrijgen. 25 En
een iegelijk, die
om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. dezen
dan doen wel
[dit],
opdat zij een verderfelijke
kroon zouden ontvangen,
maar wij een onverderfelijke. 26
ik
loop dan alzo, niet als op het onzekere;
ik kamp alzo, niet als de lucht slaande; 27 maar
ik bedwing mijn lichaam, en breng het tot
dienstbaarheid,
opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb,
zelf verwerpelijk worde.
10:1 En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders
allen onder de wolk waren, en
allen door de zee doorgegaan zijn; 2 En
allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee;
3 En
allen dezelfde
geestelijkespijs
spijs gegeten hebben; 4 En
allen denzelfden
geestelijken drank gedronken hebben;
want zij dronken uit
de
geestelijke steenrots,
die volgde; en
de steenrots was
de Christus. 5
maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad;
want zij zijn in de woestijn ter nedergeslagen.
10:6 En deze dingen zijn geschied ons tot
voorbeelden,
opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben,
gelijkerwijs als zij lust gehad hebben. 7 En
wordt geen afgodendienaars,
gelijkerwijs als sommigen van hen,
gelijk geschreven staat: het
volk
zat neder om te eten, en om te drinken, en
zij stonden op om te spelen.
[Ex
32:6]8 En
laat ons niet
hoereren,
gelijk sommigen van hen
gehoereerd hebben, en
er vielen op een dag drie en twintig
duizend.
9 En
laat ons
de Heer/Christus niet verzoeken,
gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben,
en werden van de slangen vernield.
10 En
murmureert niet,
gelijk ook sommigen van hen
gemurmureerd hebben,
en werden
vernield van den
verderver.
10:11 En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot
voorbeelden; en
zijn beschreven tot
waarschuwing van ons,
op dewelke 'de einden der
eeuwen' gekomen zijn.
10:12 Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.
10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke;
doch God is getrouw, Die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt;
maar Hij zal
met de verzoeking ook de uitkomst geven,
opdat gij ze kunt verdragen.
10:14 Daarom, mijn geliefden, vliedt van den afgodendienst.
15
als tot verstandigen spreek ik;
oordeelt gij, hetgeen ik zeg. 16
de drinkbeker der
dankzegging, dien wij dankzeggende
zegenen,
is die niet één gemeenschap des bloeds van
de Christus? het brood, dat wij breken,
is dat niet één gemeenschap des lichaams van
de Christus? 17
want één brood is het, zo zijn wij velen
één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn.
10:18 Ziet Israël
dat naar het vlees is;
hebben niet degenen, die de offeranden eten, gemeenschap met het altaar? 19
Wat zeg ik dan?
Dat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is? 20
Ja, ik zeg,
dat hetgeen de
heidenen offeren, zij den
duivelen offeren, en
niet Gode; en
ik wil niet, dat gij met de
duivelen gemeenschap hebt.
21
gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken,
en den drinkbeker der
duivelen;
gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren,
en aan de tafel der
duivelen.
22
alle dingen zijn mij geoorloofd,
maar alle dingen zijn niet
oorbaar;
alle dingen zijn mij geoorloofd,
maar alle dingen stichten niet.
10:24 Niemand zoeke dat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke dat des anderen is.
25
eet al wat in het
vleeshuis verkocht wordt,
niets
ondervragende, om des
gewetens wil; 26 want de
aarde is des Heeren, en de
volheid
derzelve.
[Psalm 24:1]27
En
Indien u iemand van de
ongelovigen noodt, en gij daar gaan wilt,
eet al wat ulieden voorgesteld wordt,
niets
ondervragende,
om des
gewetens wil. 28
maar zo iemand tot ulieden zegt: dat is afgodenoffer; eet het niet,
om desgenen wil, die u dat te kennen gegeven heeft,
en
om des
gewetens wil.
want de
aarde
is des Heeren, en de volheid derzelve.
10:29 Doch ik zeg: om het
geweten, niet van uzelven, maar des anderen;
want waarom wordt mijn vrijheid
geoordeeld van een ander
geweten? 30 En
Indien ik door
genade der spijze deelachtig ben,
waarom word ik
gelasterd over hetgeen, waarvoor ik
dankzeg? 31
hetzij dan dat gijlieden eet,
hetzij dat gij drinkt,
hetzij dat gij iets anders doet,
doet het al ter ere Gods. 32
weest zonder aanstoot te geven,
en den Joden,
en den
Grieken,
en der
Gemeente
Gods. 33
gelijkerwijs ik ook in alles allen behaag,
niet zoekende mijn
eigen voordeel, maar het [voordeel van velen,
opdat zij mochten ehouden worden.
11:1 Weest mijn
navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. 2 En
ik prijs u, broeders, dat gij in alles mijner gedachtig zijt, en
de
inzettingen behoudt, gelijk ik die u
overgegeven heb. 3
doch ik wil, dat gij
weet, dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en
de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus.
11:4 Een iegelijk man, die bidt of profeteert, hebbende iets op het hoofd,
die onteert zijn eigen hoofd;
11:5 maar een iegelijke vrouw, die bidt of profeteert met ongedekten hoofde,
onteert haar eigen hoofd;
want het is één en hetzelfde, alsof haar het haar afgesneden ware. 6
Want indien een vrouw niet gedekt is, dat zij ook geschoren worde;
maar indien het
lelijk is voor een vrouw geschoren te zijn,
of het haar afgesneden te hebben,
dat zij zich dekke. 7
Want de man moet is
schuldig
het hoofd niet dekken,
overmits hij het beeld en de
heerlijkheid Gods is;
maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. 8
want de man is uit de vrouw niet,
maar de vrouw is uit den man. 9
want ook is de man niet geschapen om de vrouw,
maar de vrouw om den man. 10
daarom is moet de vrouw
schuldig
een macht op het hoofd hebben,om der engelen wil.
11:11 Nochtans is noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man,
in den Heere.
[
Gal 3:28 ]12
want gelijkerwijs de vrouw uit den man is,
alzo is ook de man door de vrouw;
doch alle dingen zijn uit God. 13 oordeelt
gij onder uzelven:
is het
betamelijk,
dat de vrouw ongedekt God bidde? 14 Of
leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt,
het hem een
oneer is? 15
maar zo een vrouw lang haar draagt,
dat het haar een eer is;
omdat het lange haar voor een deksel haar is gegeven?
11:16 Doch indien iemand schijnt
twistgierig
te zijn,
wij hebben zulke
gewoonten niet, noch de
Gemeenten
Gods. 17
dit nu, hetgeen ik u aanzegge, prijs ik niet,
namelijk dat gij niet tot
beter, maar tot erger samenkomt. 18
Want eerstelijk, als gij samenkomt in de
Gemeente,
zo hoor ik, dat er
scheuringen zijn onder u; en ik
geloof het ten dele;
19
want er moeten ook
ketterijen onder u zijn,
opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u.
11:20 Als gij dan bijéén samenkomt, Matt 26, Marc 14, Luk 22, Joh 13
dat is niet des Heeren
avondmaal eten. 21
want in het eten neemt een iegelijk te voren zijn eigen avondmaal;
en deze is hongerig,
en de andere is dronken. 22
hebt gij dan geen huizen, om er te eten en te drinken?
of veracht gij de
Gemeente
Gods,
en beschaamt gij degenen, die niet hebben?
Wat zal ik u zeggen?
Zal ik u prijzen?
in dezen prijs ik u niet.
23
want ik heb van den Heere
ontvangen, hetgeen ik ook u
overgegeven heb,
dat de Heere Jezus in den nacht, in welken Hij
verraden werd,
het brood nam; 24 en als Hij
gedankthad, brak Hij het,
en zeide:
Neemt,
eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt;
doet dat tot Mijn
gedachtenis. 25
desgelijks nam Hij ook den drinkbeker, na het eten des avondmaals,
en zeide:
deze drinkbeker is het Nieuwe
verbondtestament in Mijn bloed.
doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn
gedachtenis. 26
want zo dikwijls als gij
dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken,
zo verkondigt den dood des Heeren,
totdat Hij komt.
11:27 Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet, of den drinkbeker des Heeren drinkt,
die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. 28
maar de mens beproeve zichzelven,
en ete alzo van het brood,
en drinke van den drinkbeker. 29
want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een
oordeel,
niet onderscheidende het lichaam des Heeren. 30
daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen. 31
want indien wij voor onszelven onderscheid maakten oordeelden,
zo zouden wij niet
geoordeeld worden. 32
maar als wij
geoordeeld worden,
zo worden wij van den Heere getuchtigd,
opdat wij
met de wereld
niet zouden
veroordeeld worden.
11:33 Zo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten,
verwacht op elkander. 34
doch zo iemand hongert, dat hij te huis ete,
opdat gij niet tot een
oordeel
samenkomt.
De overige dingen nu zal ik verordenen, als ik zal gekomen zijn.
12:1 En van de
geestelijke [gaven], broeders, wil ik niet, dat gij onwetende zijt. 2
gij
weet, dat gij
heidenen waart,
tot de stomme afgoden heengetrokken, naar dat gij geleid werdt. 3
daarom maak ik u
bekend, dat niemand,
die in
door den Geest Gods spreekt,
Jezus een
vervloeking
noemt; en
niemand kan zeggen, "Jezus den is Heere" [te zijn],
dan
in door den Heiligen Geest. 4 En
er is
verscheidenheid der
gave(n),
doch het is dezelfde Geest; 5 En
er is
verscheidenheid der
bedieningen, en
het is dezelfde Heere; 6 En
er is
verscheidenheid der
werkingen,
doch het is dezelfde God, Die
alles
in allenwerkt.
7
maar aan een iegelijk
voor de ↓ander.
wordt de
openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen
oorbaar is.
8
want dezen wordt door den Geest gegeven het
woord der
wijsheid, en
een ander het
woord der kennis,
door denzelfden Geest; 9 En
een ander het geloof, door denzelfden in één Geest; en
een ander de
gave(n) der gezondmakingen,
door denzelfden Geest. 10 En
een ander de
werkingen
der
krachten; en
een ander profetie; en
een ander onderscheidingen der geesten;
en
een andermenigerleitalen; en
een ander uitlegging der talen.
11 doch al deze dingen werkt één en dezelfde Geest,
delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil.
12:12
Want gelijk het lichaam één is, en vele leden heeft,
en al de leden van dit éne lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn,
alzo ook
de Christus. 13
want ook wij allen zijn door in één Geest tot één lichaam
gedoopt
hetzij Joden,
hetzij
Grieken,
hetzij
dienstknechten,
hetzij vrijen; en
wij zijn allen tot met één Geest gedrenkt. 14
want ook het lichaam is niet één lid, maar vele leden. 15
indien de voet zeide:
dewijl ik de hand niet ben,
zo ben ik van het lichaam niet;
is hij daarom niet van het lichaam? 16 En
indien het oor zeide:
dewijl ik het oog niet ben,
zo ben ik van het lichaam niet; is het daarom niet van het lichaam? 17
ware het gehele lichaam het oog,
waar zou het
gehoor zijn?
ware het gehele lichaam
gehoor,
waar zou de reuk zijn?
12:18 Maar nu heeft God de leden gezet,
een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. 19
waren zij alle maar één lid, waar zou het lichaam zijn? 20
maar nu zijn er wel vele leden,
doch maar één lichaam. 21 En
het oog kan niet zeggen tot de hand:
ik heb u niet van node; of
wederom het hoofd tot de voeten:
ik heb u niet van node. 22
ja veeleer, de leden,
die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn,
die zijn nodig. 23 En
die ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn,
denzelven doen wij overvloediger
eer aan; en
onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering. 24
doch onze
sierlijke hebben het niet van node;
maar God heeft het lichaam alzo
samengevoegd, gevende overvloediger
eer
aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft; 25
opdat geen
tweedracht in het lichaam zij,
maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen. 26 En
hetzij dat één lid lijdt,
zo
lijden al de leden
mede;
hetzij dat één lid verheerlijkt wordt,
zo
verblijden zich al de leden mede.
27 En
gijlieden zijt
[het] Lichaam van Christus, en
Het Lichaam hier in Corinthe is niet hét Lichaam van Christus,
Deze term komt slechts hier voor; Gij zijt 'Lichaam van Christus' (Grieks).
Zoals gezegd wordt,
dat de vrouw lichaam des mans is omdat beiden één éénheid vormen,
maar zij is daarom nog niet het hét lichaam des mans is, zo heet die groep:
'Lichaam van Christus', niet: hét Lichaam van Christus.
Deze term:
'hét Lichaam van Christus' vinden we in in Ef. 4:12,
hét Lichaam in Ef. 4:16, 5:23,
Zijn Lichaam in Ef. 1:23, 5:30,
één Lichaam in Ef. 2:16, 4:4;
Samenlichaam in Ef. 3:6,
het gehele Lichaam in Ef. 4:16.
leden in het bijzonder. 28 En
God heeft er sommigen in de
Gemeente
gesteld,
01. ten eerste apostelen, 02. ten tweede profeten, 03. ten derde leraars, 04. daarna
krachten, 05. daarna
gave(n) der
gezondmakingen, 06.behulpsels,
07.regeringen, 08.menigerleitalen.
29
01. zijn zij allen apostelen? 02. zijn zij allen profeten? 03. zijn zij allen leraars? 04. zijn zij allen
krachten?
30 05. hebben zij allen
gave(n)
der gezondmakingen?
08. spreken zij allen met menigerlei talen? 09. zijn zij allen uitleggers? 31
doch ijvert naar de
bestegave(n); en ik wijs u één weg, die nog uitnemender is.
al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak,
en de liefde niet had,
zo wre ik een klinkend
kopergongmetaal, of luidende schel geworden.
2 En
al ware het dat ik de gave der profetie had,
en
wist al de
verborgenheden en al de wetenschap; en
al ware het, dat ik al het geloof had,zodat ik bergen verzette,
en de liefde niet had,
zo wre ik niets.
3 En
al ware het, dat ik al mijn
goederen
tot onderhoud der armen uitdeelde, en
[Matt.
6:2]
al ware het, dat ik mijn lichaam
overgaf, opdat ik verbrand zou worden,
en had de liefde niet, («-»Rom 12:9)
zo zu het mij geen nuttigheid geven.
13:4 De liefde is
01. lankmoedig, 02. zij is
goedertieren; 03. de liefde is niet
afgunstig; 04. de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, 05. zij is niet
opgeblazen;
5 06. zij handelt niet ongeschiktelijk, 07. zij zoekt zichzelve niet, 08. zij wordt niet verbitterd, 09. zij
denkt geen kwaad;
6 10. zij
verblijdt zich niet in de
ongerechtigheid, maar 11. zij
verblijdt zich
in met de
waarheid;
7 12. zij bedekt alle dingen, 13. zij
gelooft alle dingen, 14. zij hoopt alle dingen, 15. zij
verdraagt alle dingen.
13:8 De liefde vergaat
nimmermeer; maar
hetzij profetieën, zij zullen
te niet gedaan worden;
hetzij talen, zij zullen ophouden;
hetzij
kennis, zij zal
te niet gedaan worden. 9
want wij
kennen ten dele, en wij profeteren ten dele; 10
doch wanneer het
volmaakte zal gekomen zijn,
dan zal hetgeen ten dele is,
te niet gedaan worden.
(«-»1Kor 3:1)13:11 Toen ik een
kind was,
sprak ik als een
kind, was ik
gezind als een
kind, overlegde ik als een
kind;
maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik
te niet gedaan hetgeen eens
kinds was. 12
want wij zien nu door een spiegel in een
duistere rede,
maar alsdan zullen wij zienaangezicht tot aangezicht;
nu
ken ik ten dele,
maar alsdan zal ik
kennen, gelijk ook ik
gekend ben.
13:13 En nu blijft
geloof,
hoop en
liefde, deze drie; doch de
meeste van deze drie is de liefde.
14:1 Jaagt de
liefde na, en
ijvert om de
geestelijke gaven,
maar meest,
dat gij moogt profeteren. 2
want die een vreemde taal spreekt,
spreekt niet den mensen,
maar Gode;
want niemand verstaat het,
doch met den geest
spreekt hij
verborgenheden3 maar
die profeteert,
spreekt den mensen stichting,
en vermaning
en vertroosting.
4
die een vreemde taal spreekt,
die sticht zichzelven; maar
die profeteert
die sticht de
Gemeente.
14:5 En ik wil wel, dat gij allen in vreemde] talen spreekt,
maar meer, dat gij profeteert;
want die profeteert,is meerder dan die vreemde talen spreekt,
tenzij dan, dat hij het uitlegge,
opdat de
Gemeente
stichting moge ontvangen.
14:6 En nu, broeders, indien ik tot u kwam, en sprak vreemde talen,
wat nuttigheid zou ik u doen,
zo ik tot u niet sprak,
of in
openbaring,
of in kennis,
of in profetie
of in
lering? 7
zelfs ook de levenloze dingen, die geluid geven,
hetzij fluit,
hetzij citer,
zo zij geen onderscheid met hun klank geven,
hoe zal
bekend worden,
hetgeen op de fluit of op de citer gespeeld wordt? 8
want ook indien de bazuin een onzeker geluid geeft,
wie zal zich tot den krijg bereiden?
14:9 Alzo ook gijlieden,
indien gij niet door de taal een duidelijke
woordrede geeft,
hoe zal
verstaan worden hetgeen gesproken wordt?
want gij zult zijn als die in de lucht spreekt.
14:10 Er zijn, naar het voorvalt,
zo vele
soorten van stemmen in de
wereld, en geen derzelve is zonder stem.
11
indien ik dan de
kracht der stem niet
weet ,
zo zal ik hem,
die spreekt,
barbaars zijn;
en hij, die spreekt,
zal bij mij
barbaars zijn.
14:12 Alzo ook gij,
dewijl gij
ijverig zijt naar geestelijke gaven,
zo zoekt dat gij moogt overvloedig zijn tot
stichting der
Gemeente. 13
daarom,die in een vreemde taal spreekt, die bidde, dat hij het moge uitleggen.
14
want indien ik in een vreemde taal bid,
mijn geest bidt wel, maar mijn
verstand is vruchteloos.
14:15 Wat is het dan?
ik zal wel met den geest bidden,
maar ik zal ook met het
verstand bidden;
ik zal wel met den geest zingen,
maar ik zal ook met het
verstand zingen. 16
anderszins,
indien gij
dankzegt met den geest,
hoe zal degene, die de plaats eens
ongeleerdenvervult,
amen zeggen op uw
dankzegging, dewijl hij niet
weet , wat gij zegt? 17
want gij
dankzegt wel behoorlijk, maar de ander wordt niet gesticht.
14:18 Ik
dank mijn God, dat ik meer
vreemde talen spreek,dan gij allen;
19
maar ik wil liever in de
Gemeente
vijf woorden spreken met mijn
verstand,
opdat ik ook anderen moge
onderwijzen, dan
tien duizend
woorden in een vreemde taal.
in de wet is geschreven:
Ik zal door lieden van
andere talen, en door andere lippen tot dit
volk
spreken, en
ook alzo zullen zij Mij niet horen, [Deut. 28:49]
zegt de Heere.
14:22 Zo dan, de vreemde talen zijn tot een teken niet dengenen, die
geloven,
maar den
ongelovigen; en
de profetie niet den
ongelovigen,
maar dengenen, die geloven.
14:23 indien dan de gehele
Gemeente
bijeenvergaderd ware, * en zij allen in vreemde talen spraken,
en enige
ongeleerden of
ongelovigen inkwamen, * zouden zij niet zeggen, dat gij
uitzinnig waart?24 Maar
indien * zij allen profeteerden,
en een
ongelovige of
ongeleerde inkwame,
die wordt van allen overtuigd, en hij wordt van allen
geoordeeld. 25 En
alzo worden de verborgene dingen zijns harten openbaar; en
alzo, vallende op zijn aangezicht, * zal hij God aanbidden, en verkondigen, dat God
waarlijk onder u is.
14:26 Wat is het dan, broeders?
wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u,
heeft hij een psalm,
heeft hij een
leer,
heeft hij een vreemde taal,
heeft hij een
openbaring,
heeft hij een uitlegging;
laat alle dingen geschieden tot
stichting;
14:27 En zo iemand een vreemde taal spreekt,
dat het door twee, of ten meeste drie geschiede, en bij beurte;
en dat één het uitlegge. 28
maar indien er geen uitlegger is,
dat hij zwijge in de
Gemeente;
doch dat hij tot zichzelven spreke, en tot God.
14:29 En dat twee of drie profeten spreken, en
dat de anderen oordelen. 30
doch indien een ander, die er zit, iets geopenbaard is,
dat de eerste zwijge. 31
want gij kunt allen,
de één na den ander profeteren,
opdat zij allen leren, en allen
getroost worden. 32 En
de geesten der profeten zijn den profeten
onderworpen. 33
want God is geen God van verwarring,
maar van
vrede, gelijk in al de
Gemeenten
der heiligen.
14:34 Dat uw vrouwen in de
Gemeenten
zwijgen;
want het is haar niet toegelaten te spreken,
maar bevolen
onderworpen te zijn,
gelijk ook de wet zegt.
35
en zo zij iets willen leren,
laat haar te huis haar eigen mannen vragen;
want het
staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de
Gemeente
spreken.
14:37 Indien iemand meent een profeet te zijn, of
geestelijke,
die
erkenne, dat, hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden zijn. [1Joh. 4:6]38
maar zo iemand onwetend is, die zij onwetend.
14:39 Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in vreemde talen te spreken.
40
laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden.
15:1 Voorts, broeders,
ik
maak maak u
bekend het
Evangelie, dat ik u
verkondigd heb, hetwelk gij ook
aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat; 2
door hetwelk gij ook alig
wordt,
indien gij het
woord behoudt op zodanige wijze, als ik het u
verkondigd heb;
tenzij dan dat gij tevergeefsgeloofd
hebt.
dat Christus gestorven is voor onze zonden,
naar
de
Schriften.
4 En
dat Hij is begraven, en
dat Hij is
opgewekt ten derden dage, naar de
Schriften;
5 En[Ps 16:10] * dat Hij is van
Cefas gezien, * daarna van de
twaalven.
6 * daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op éénmaal,
van welken het merendeel nog over is, en sommigen ook zijn ontslapen.
7 * daarna is Hij gezien van Jakobus, * daarna van al de apostelen.
8
En * ten laatste van allen is Hij ook van
mij, als van een
ontijdig geborene, gezien.
(«-»Gal 1:11)15:9 want ik ben de
minste van de apostelen,
die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom
dat ik de
Gemeente
Gods vervolgd heb.
10
doch door de
genade Gods ben ik, dat ik ben;
en Zijn
genade,
die in mij is aan mij bewezen is, is niet
leegijdel geweest,
maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen;
doch niet ik, maar de
genade Gods, Die
met mij is. 11
hetzij dan ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo hebt gij
geloofd.
15:12 Indien nu Christus gepredikt wordt,
dat Hij
uit de doden
opgewekt is,
hoe zeggen sommigen onder u,
dat er geen
opstandingder doden is?
15:13 En indien er geen
opstanding
der doden is,
zo is Christus ook niet
opgewekt. 14 En
indien Christus niet
opgewekt is,
zo is dan onze prediking
leegijdel, en
leegijdel is ook uw geloof. 15 En
zo worden wij ook bevonden
vlsegetuigen Gods;
want wij hebben van God getuigd, dat Hij
de Christus
opgewekt heeft,
Dien Hij niet heeft
opgewekt, («-»1Kor 6:14)zo namelijk de doden niet
opgewekt worden. 16
want indien de doden niet
opgewekt worden,
zo is ook Christus niet
opgewekt. 17 En
indien Christus niet
opgewekt is,
zo is uw geloof tevergeefs,
zo zijt gij nog in uw zonden. 18
zo zijn dan ook verloren, die
in Christus ontslapen zijn. 19
indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende,
zo zijn wij de ellendigste van
alle mensen.
15:20 Maar nu, Christus is
opgewekt
uit de doden,
en is de
Eersteling
geworden dergenen, die ontslapen zijn. 21[Hand 26:23]
want dewijl de dood door één mens is, zo is ook de
opstandingder doden
door één Mens.
22
want gelijk zij
allen in
Adam sterven,
alzo zullen zij ook in Christus
allen levend gemaakt worden.
15:23 Maar een iegelijk in zijn orde: 1. de
eersteling Christus, 2. daarna die van Christus zijn, in Zijn
toekomst. 24 3. daarna zal het einde zijn, a. wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal
overgegeven hebben; b. wanneer Hij zal
te niet gedaan hebben
alle heerschappij, en
alle macht en
kracht. 25 d. want Hij
moet als Koning
heersen,
totdat Hij al de vijanden
onder Zijn voeten
zal gelegd hebben. 26 de
laatste vijand, die
te niet
gedaan wordt, is de dood. 27 e. want Hij heeft
alle dingen Zijn voeten
onderworpen.
doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen
onderworpen zijn,
zo is het openbaar, dat Hij uitgenomen wordt,
Die Hem alle dingen
onderworpen heeft. 28 En
1000 jaar f. wanneer Hem alle dingen zullen
onderworpen zijn, 4. dan zal ook de
Zoon Zelf
onderworpen worden Dien,
Die Hem alle dingen
onderworpen heeft, 5. opdat God zij aAlles in allen.
15:29 Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden,
indien de doden ganselijk niet
opgewekt worden?
Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt? 30
Waarom zijn ook wij alle ure in gevaar?
15:31 Ik sterf alle dagen,
hetwelk ik betuig bij onzen roem,
dien ik heb
in Christus Jezus, onzen Heere.
32
zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze,
wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet
opgewekt worden?
Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij.
15:33 Dwaalt niet.
Kwade
samensprekingen verderven
goede zeden. 34
waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet.
want sommigen
hebben niet de kennis van God niet.
ik zeg het u tot schaamte. 35
maar, zal iemand zeggen:
Hoe zullen de doden
opgewekt worden,
en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?
15:36 Gij
dwaas,
hetgeen gij zaait,
wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is; 37 En[Joh
12:24; Job 28:12]
hetgeen gij zaait,
daarvan zaait gij het lichaam niet, dat worden zal,
maar een bloot graan, naar het voorvalt,
van tarwe, of van enig der andere granen. 38
maar God geeft hetzelve één lichaam,
gelijk
Hij wil, en
aan een iegelijk
zaad zijn eigen lichaam.
15:39 Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar
een ander is het vlees der mensen, en
een ander is het vlees der beesten, en
een ander der vissen, en
een ander der vogelen.
40 En
er zijn hemelse lichamen, en
er zijn
aardse lichamen; maar
een andere is de heerlijkheid der
hemelse, en
een andere der
aardse. 41
een andere is de heerlijkheid der zon, en
een andere is de heerlijkheid der maan, en
een andere is de heerlijkheid der sterren;
want de ene sterren verschilt
gaan te boven in heerlijkheid van de andere ster.
15:42 Alzo zal ook de
opstanding
der doden zijn.
het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid,
het wordt
opgewekt in
onverderfelijkheid;
43
het wordt gezaaid in oneer,
het wordt
opgewekt in heerlijkheid;
het wordt gezaaid in
zwakheid,
het wordt
opgewekt in
kracht.
44
een
natuurlijk lichaam wordt er gezaaid,
een
geestelijk lichaam wordt er
opgewekt.
er is een
natuurlijk lichaam, en
er is een
geestelijk lichaam.
15:45 Alzo is er ook geschreven:
de eerste mens
Adam is geworden tot een levende
ziel;
de laatste Adam
tot een levendmakenden Geest. 46
doch het
geestelijke is niet eerst, maar het
natuurlijke,
daarna het
geestelijke. 47
de eerste mens is uit de
aarde, aards;
de tweede Mens is de Heere uit den hemel.
48
hoedanig de aardse is, zodanige zijn ook de aardsen; en
hoedanig de Hemelse is, zodanige zijn ook de
hemelsen.
49 En
gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen hebben,
alzo zullen wij ook het beeld des Hemelsen dragen.
50
doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk
Gods niet
beërven
kunnen, en
de verderfelijkheid
beërft de
onverderfelijkheid niet.
15:51 Ziet, ik zeg u een
verborgenheid:
wij zullen wel niet allen ontslapen,
maar wij zullen allen veranderd worden; 52
in één punt des tijds,
in één ogenblik,
met de laatste bazuin;
want de bazuin zal slaan, en [Matt. 24:31
de doden zullen onverderfelijk
opgewekt worden, en («-»Filip 3:20)wij zullen veranderd worden.
53
want
dit verderfelijke moetonverderfelijkheidaandoen, en
dit sterfelijke moet onsterfelijkheid
aandoen. 54 En
wanneer
dit verderfelijke zal
onverderfelijkheid
aangedaan hebben, en
dit sterfelijke zal onsterfelijkheid
aangedaan
hebben,
alsdan zal het
woord geschieden, dat geschreven is:
de dood is verslonden tot overwinning.
[Jes. 25:8 ]55
dood, waar is uw prikkel? hel,
waar is uw overwinning? [Hos.
13:14]
15:56 De prikkel nu
'des dood' is de zonde;
en de
kracht der zonde is de wet.
57
maar Gode zij
dank,
Die ons de overwinning geeft
door onzen Heere Jezus
Christus.
15:58 Zo dan, mijn geliefde broeders! Zijt Word
standvastig, onbewegelijk,
altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren,
als die
weet, dat uw arbeid niet
leegijdel is in den Heere.
[2Kron. 15:7]
16:1 Aangaande nu de verzameling, die voor de heiligen geschiedt,
gelijk als ik aan de
Gemeenten
in Galatië, verordend heb, [Hand. 11:29; Gal. 2:10]
doet ook gij alzo. 2
op elken eersten dag der week, één van de sabbatten,
legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg, vergaderende
een schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft;
opdat de verzamelingen alsdan niet eerst geschieden,
wanneer ik gekomen zal zijn. 3 En
wanneer ik daar zal gekomen zijn,
zal ik hen,
die gij zult bekwaam achten door
brieven,
zenden, om uw
gave naar Jeruzalem over te dragen. 4 En
indien het der moeite waardig mocht zijn,
dat ik ook zelf reizen zou, zo zullen zij
met mij reizen. 5
doch ik zal tot u komen, wanneer ik
Macedonië zal doorgegaan zijn,
want ik zal door Macedonië gaan.
6
en ik zal mogelijk bij u blijven, of ook overwinteren,
opdat gij mij moogt geleiden,
waar ik zal henenreizen. 7
want ik wil u nu niet
zien in het voorbijgaan,
maar ik hoop enigen tijd bij u te blijven,
indien het de Heere zal toelaten.
[Jak
4:15]8
maar ik zal te Efeze blijven tot den
pinkster dag. 9
want mij is een grote en
krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders.
16:10 Zo nu Timotheüs komt, ziet, dat hij buiten vreze bij u zij;
want hij werkt het werk des Heeren, gelijk als ik. 11
dat hem dan niemand verachte; maar geleidt hem in vrede,
opdat hij tot mij kome;
want ik verwacht hem met de broederen.
16:12 En wat aangaat Apollos, den broeder,
ik heb hem zeer
gebeden, dat hij met de broederen tot u komen zou;
maar het was ganselijk zijn wil niet, dat hij nu zou komen;
doch hij zal komen, wanneer het hem wel gelegen zal zijn.
16:13 - Waakt,
- staat in het geloof, [Psalm 31:24
- houdt u mannelijk,
- zijt
sterkt. 14
- dat al uw dingen in de liefde geschieden.
dat zij zichzelven den heiligen ten dienst hebben geschikt;
16
dat gij ook u aan de zodanigen
onderwerpt,
en aan een iegelijk, die
medewerkt en arbeidt.
16:17 En ik
verblijde mij over de aankomst van Stefanas
en
Fortunatus
en
Achaïkus
want dezen hebben
vervuld hetgeen mij aan u
ontbrak;
18
want zij hebben mijn geest verkwikt, en ook den uwen,
erkent
dan de zodanigen.
16:19 U groeten de
Gemeenten
van Azië.
U groeten zeer in den Heere
Aquila
en
Priscilla met de
Gemeente, die te hunnen huize is. 20
U groeten al de broeders.
Groet elkander met een heiligen kus.
16:21 De groetenis met mijn hand van Paulus.
[Gal 6:11]22
indien iemand den Heere Jezus Christus niet
liefheeft, die zij een
vervloeking; Maran-atha!
16:23 De
genade van den Heere Jezus Christus zij met
u.
24
mijn liefde zij met
u allenin Christus Jezus.