1 Petrus
(Engels:
Peter)
|
1:1 Petrus een
apostel van Jezus Christus,
aan de vreemdelingen,
verstrooid in
Pontus, Galatië, Kappadocië, Azië en Bithynië,
2 |
|
den uitverkorenen
naar de voorkennis van God den Vader,
in de
heiligmaking des Geestes,
tot
gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van
Jezus Christus;
genade en
vrede zij u vermenigvuldigd.
[Rom. 8:29; 2Thess. 2:13; Hebr. 12:24; Judas 2]
1:3
'Geloofd zij' de
God en Vader van onzen Heere Jezus
Christus,
Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft
wedergeboren, tot een levende hoop,
door de opstanding van Jezus Christus
uit de doden.
[Ef 1:3] 4
tot een onverderfelijke,
en onbevlekkelijke,
en onverwelkelijke
erfenis,
die in de hemelen bewaard is voor u.
5
die in de
kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid,
die bereid is, om
geopenbaard te worden in den laatsten tijd. 6
in welke gij u verheugt,
nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen;
7
opdat de
beproeving uws geloofs,
[Job 23:10; Jes. 48:10]
die veel kostelijker is dan van het goud,
hetwelk
vergaat en door het vuur beproefd wordt,
bevonden worde te zijn tot
lof,
en
eer,
en heerlijkheid,
in de
openbaring van Jezus Christus;
8
Denwelken gij niet gezien hebt, en nochtans liefhebt,
in Denwelken gij
nu, hoewel Hem niet ziende, maar
gelovende,
u verheugt met een
onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; 9
verkrijgende het einde uws geloofs,
namelijk de zaligheid der zielen.
10
van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de
profeten, die
geprofeteerd hebben van
1. de
genade, aan u geschied; 11
onderzoekende, op welken of hoedanigen tijd de 'Geest van Christus',
[Luk 10:24]
Die in
hen was, beduidde en te voren getuigde,
2. het lijden, dat op Christus komen zou,
3. en de heerlijkheid daarna volgende.
12
denwelken
geopenbaard is,
dat zij niet zichzelven,
maar ons
bedienden deze dingen,
die u nu aangediend zijn bij degenen,
die u het
Evangelie verkondigd
hebben,
door den Heiligen Geest, Die van den
hemel gezonden is;
in welke dingen de engelen begerig
bukken om te kijken zijn in te zien.
1:13 Daarom opschortende de lenden uws
verstands, en
nuchteren zijnde,
hoopt
volkomenlijk op de
genade,
die u toegebracht wordt in de
openbaring van Jezus Christus.
14
als
gehoorzame kinderen,
wordt niet gelijkvormig aan de
begeerlijkheden,
die te voren in uw onwetendheid waren;
[Rom. 12:2] 15
maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is,
zo wordt ook gijzelven heilig in al uw
wandel;
1:16 Daarom dat er geschreven is:
[Lev. 11:44]
zijt heilig, want Ik ben heilig. 17 En
indien gij tot één Vader aanroept Dengene, Die zonder
aanneming des
persoons
oordeelt
naar eens iegelijks werk,
zo wandelt in vreze den tijd uwer
inbijwoning; 18
wetende dat gij niet door vergankelijke dingen,
zilver
of goud, verlost zijt uit uw
ijdele
wandeling,
die u van de vaderen
overgeleverd is;
19
maar door het dierbaar bloed,
van Christus,
als van een
smetteloos
onbestraffelijk en
onbevlekt
Lam;
20
Dewelke wel voorgekend is geweest voor de
grondlegging der
wereld,
maar
geopenbaard
is in deze laatste tijden om uwentwil, 21
die door
Hem
gelooft in God,
Welke Hem
opgewekt heeft
uit de doden,
en
Hem heerlijkheid gegeven heeft,
opdat uw geloof en hoop op God zijn zou. 22
hebbende dan uw zielen gereinigd in de
gehoorzaamheid der waarheid,
door den Geest, tot
ongeveinsde
broederlijke liefde,
zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; 23
gij, die
wedergeboren zijt,
niet uit vergankelijk,
het Woord
maar
uit onvergankelijk
zaad,
door het levende en eeuwig blijvende
Woord van God.
1:24 Want alle
vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras.
het gras is verdord, en zijn bloem is afgevallen; 25
maar het
Woord des Heeren blijft in
der eeuwigheid; en
dit is het
Woord, dat onder u
verkondigd is.
|
1 Petrus 2 |
2:1 Zo legt dan af
1. alle kwaadheid, en
2. alle bedrog, en
3.
geveinsdheid, en
4.
nijdigheid, en
5. alle achterklappingen;
2 En,
1. als nieuwgeborene
kinderkens,
2. zijt zeer begerig naar de
redelijke
onvervalste
melk,
3.
opdat gij door dezelve moogt opwassen
tot heil 3
indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere
goedertieren is. 4
tot Welken komende, als tot een levenden Steen,
van de mensen wel verworpen,
maar bij God uitverkoren
en
dierbaar;
2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen,
gebouwd tot een
geestelijk huis, tot een heilig priesterdom,
om geestelijke offeranden op te offeren, [Efe. 2:21,22; Ex. 19:6; Rom. 12:1]
die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.
6
daarom is ook vervat in de
Schrift:
ziet,
Ik leg in
een uitersten Hoeksteen,
Die uitverkoren
en
dierbaar is; en:
Die
in Hem
gelooft, zal niet beschaamd worden.
7
u dan, die
gelooft, is Hij
dierbaar;
maar den
ongehoorzamen wordt gezegd:
De Steen, Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is
geworden tot
een hoofd des hoeks, en
een steen des aanstoots, en
een rots der ergernis; 8
dengenen namelijk, die zich aan het
Woord stoten,
ongehoorzaam
zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. [Hand. 4:11] 9
maar
gij zijt
een uitverkoren
geslacht,
een koninklijk priesterdom,
een heilig
volk,
een verkregen
volk;
opdat
gij zoudt verkondigen de
deugden Desgenen, [Deut. 7:6; Ex. 19:5,6; Jes. 9:2]
Die u uit de
duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht;
10
gij, die eertijds 'geen
volk waart', [Hos. 1:6,9]
maar nu 'Gods
volk zijt';
die eertijds 'niet ontfermd waart',
maar nu 'ontfermd zijt' geworden.
2:11 Geliefden, ik
vermaan u als
inwoners en vreemdelingen,
[Psalm 39:12]
dat gij u onthoudt van de
vleselijke
begeerlijkheden,
welke
krijg voeren tegen de ziel; 12 En
houdt uw
wandel eerlijk onder de
heidenen;
opdat in hetgeen
zij kwalijk van u spreken, als van
kwaaddoeners,
zij uit de goede werken, die zij in u zien,
God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking.
2:13 Zijt dan alle menselijke ordening
onderdanig, om des Heeren wil;
hetzij den koning, als de
opperste macht hebbende;
14
hetzij den stadhouderen, als die van hem gezonden worden,
tot straf wel der
kwaaddoeners,
maar tot
prijs dergenen, die goed doen.
15
want alzo is het de
wil van God, dat gij, weldoende,
den
mond stopt aan de
onwetendheid der
dwaze mensen; 16
als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid,
maar als dienstknechten van God. 17
eert een iegelijk; hebt de broederschap lief;
vreest God; eert den koning. [Spreuk. 24:21] 18
gij huisknechten,
zijt met alle vreze
onderdanig den
heren,
niet alleen den goeden en bescheidenen,
maar ook den
harden. 19
want dat is
genade,
indien iemand om het
geweten voor God zwarigheid verdraagt,
lijdende ten onrechte. 20
want wat lof is het,
indien gij verdraagt,
als gij zondigt, en daarover geslagen wordt?
maar indien gij verdraagt,
als gij
weldoet, en daarover lijdt,
dat is
genade bij God. 21
want hiertoe zijt gij geroepen,
dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een
voorbeeld nalatende,
opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; 22
1. Die geen zonde gedaan heeft, en er is
2. geen bedrog in Zijn mond gevonden; 23
3. Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en
4. als Hij leed, niet dreigde; maar
5.
gaf het over
aan Dien, Die rechtvaardiglijk
oordeelt;
[Jes. 53:7] 24
6. Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout;
opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der
gerechtigheid leven zouden;
7. door Wiens striemen gij genezen zijt. [Jes. 53:4,5]
25
want gij waart als dwalende schapen;
maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en
Opziener uwer zielen. [Jes.
53:6]
|
1 Petrus 3 |
3:1 Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigenen mannen
onderdanig;
(«-»1Kor 7:14)opdat ook, zo enigen den
Woorde ongehoorzaam zijn,
zij door den
wandel der vrouwen zonder
Woord mogen
gewonnen worden; 2
als
zij zullen ingezien hebben
uw kuisen
wandel in vreze. 3 welker
versiersel zij,
niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars,
en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken; 4
maar de verborgen mens des harten,
in het onverderfelijke [versiersel] van een zachtmoedigen en stillen geest,
die kostelijk is
voor God. 5
want alzo
versierden zichzelven eertijds ook de heilige vrouwen, [Gen. 18:12]
die op God hoopten, en waren haar eigen mannen
onderdanig; 6
gelijk Sara aan Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer,
welker kinderen dochters
gij geworden zijt,
als gij weldoet,
en niet vreest voor enige verschrikking.
3:7 Gij mannen, insgelijks, woont bij haar met verstand,
aan het vrouwelijke vat, als het zwakste,
eer gevende,
als die ook
mede-erfgenamen der
genade des levens met haar zijt;
opdat uw gebeden niet verhinderd worden.
3:8 En eindelijk, zijt allen
éénsgezind,
medelijdend,
de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen,
vriendelijk; 9
vergeldt niet kwaad voor kwaad, of
schelden
voor
schelden,
maar
zegent daarentegen;
wetende, dat gij daartoe geroepen zijt,
opdat gij zegening zoudt
beërven.
10
want wie het leven wil liefhebben, en goede dagen
zien , [Psalm
34:13-17]
die stille zijn
tong van het kwaad, en zijn lippen, dat zij geen bedrog spreken;
11
die wijke af van het kwade, en doe het goede;
die zoeke
vrede en jage denzelven na.
12
want de ogen des Heeren zijn over de
rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun
gebed; [Spr
15:21]
maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen.
3:13 En wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij
navolgers zijt van het goede?
3:14 Maar indien gij ook lijdt om der
gerechtigheid wil, zo zijt gij alig;
en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; 15
maar
heiligt God, de Heere, Christus, in uw harten; en
zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk,
die u
rekenschap
afeist van de hoop, die in u is,
met zachtmoedigheid en vreze.
[Jes. 8:12,13] 16 En
hebt een goed
geweten, |
opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken,
als van
kwaaddoeners,
zij beschaamd mogen worden,
die uw goeden
wandel in Christus
lasteren.
17
want het is
beter, dat gij, weldoende
lijdt,
(indien het de
wil van God wil),
dan kwaad doende.18
want Christus is heeft ook eens voor onze de zonden gestorven geleden,
Hij
de
rRechtvaardige voor de
onrechtvaardigen,
opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees,
maar
levend gemaakt door den Geest;
19
in Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde,
den geesten, die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft, 20
die
eertijds
ongehoorzaam
waren,
wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte,
in de dagen van Noach als de ark toebereid werd;
[Gen 6:3,5; 8:18; Rom 2:4]
waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water. 21
waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook
ehoudt,
niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams,
maar die een vraag is van een goed
geweten tot God,
door de opstanding van Jezus Christus;
22
Welke is aan de
rechter hand Gods, opgevaren ten
hemel,
(«-»Ef 1:20)de engelen, en
machtent, en
krachten
Hem
onderdanig gemaakt zijnde.
|
1 Petrus 4 |
4:1 Dewijl dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft,
zo wapent gij u ook met dezelfde
gedachte, namelijk
dat wie in het vlees geleden heeft,
die heeft opgehouden van de zonde; 2
om nu niet meer naar de
begeerlijkheden
der mensen,
maar
naar den
wil
van God,
den tijd, die overig is in het vlees, te leven. 3
want het is ons genoeg,
dat wij den voorgaande tijd des
levens der
heidenen
wil
volbracht hebben,
en gewandeld hebben in
ontuchtigheden,
begeerlijkheden,
wijnzuiperijen,
brasserijen,
drinkerijen en
gruwelijke afgoderijen; 4
waarin zij zich vreemd houden,
als gij niet medeloopt tot dezelfde uitgieting der
overdadigheid,
en u
lasteren; 5
dewelke zullen
rekenschap geven
Dengene,
Die bereid staat om te
oordelen de levenden en de doden. 6
want daartoe is ook
den doden het
Evangelie verkondigd geworden,
opdat zij wel zouden
geoordeeld worden naar
den mens in het vlees,
maar leven zouden naar
God in den geest. 7 En
het einde aller dingen is nabij;
zijt dan
nuchteren, en waakt in de gebeden. 8 Maar
vooral hebt vurige
liefde tot elkander;
want de liefde zal menigte van zonden bedekken. 9 [o.a
Jak 5:20]
zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren.
[Hebr 13:2] 10
een iegelijk, gelijk hij
gave ontvangen heeft,
alzo
bediene hij dezelve aan de anderen,
als goede
uitdelers der menigerlei
genade Gods. 11
indien iemand spreekt, die spreke als de
Woorden Gods;
indien iemand
dient, die diene als uit kracht
sterkte, die God verleent;
opdat God in allen geprezen worde door Jezus Christus,
Welken toekomt de heerlijkheid en de
kracht, in
alle eeuwigheid.
Amen.
4:12 Geliefden, houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u,
die u geschiedt tot verzoeking,
alsof u iets
vreemds overkwame; 13
maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus,
alzo
verblijdt u;
opdat gij ook in de
openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en
verheugen.
14
indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus,
zo zijt gij alig;
↓ niet in (H)SV
want de [Geest der] heerlijkheid en de
kracht
en de Geest van God rust op u.
wat hen aangaat, Hij wordt wel
gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt.
4:15 Doch dat niemand van u lijde als een
1.
doodslager, of
2.
dief, of
3.
kwaaddoener,
of
4.[als één,]
'die zich met ééns anders doen bemoeit';
16
maar indien iemand lijdt als een
Christen,
[Jesaja 62:12]
die schame zich niet, maar verheerlijke God in dezen Naam dele.
17
want het is de tijd,
dat het
oordeel beginne van het huis Gods; en
indien het eerst van ons begint,
welk zal het einde zijn dergenen, die het
Evangelie van God
ongehoorzaam zijn?
4:18 En indien de
rechtvaardige nauwelijks
alig wordt,
waar zal de
goddeloze en zondaar
verschijnen?
[Spreuk. 11:31]
4:19 Zo dan ook die lijden naar den
wil van God
dat zij hun zielen Hem, als den getrouwen
Schepper, bevelen
met weldoen.
[Psalm 37:3]
|
1 Petrus 5 |
5:1 De
ouderlingen, die onder u zijn,
vermaan ik,
die een mede-ouderling,
en getuige des lijdens van Christus ben,
en deelachtig der heerlijkheid, die
geopenbaard zal worden: 2
weidt de kudde Gods, die onder u is,
hebbende opzicht daarover,
niet uit bedwang,
maar
gewilliglijk;
noch om vuil gewin,
maar met een volvaardig gemoed; 3
noch als heerschappij voerende over het erfdeel
het lot
des Heeren,
maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. 4 En
als de overste Herder
verschenen
zal zijn,
zo zult gij de onverwelkelijke
kroon der heerlijkheid behalen.
5:5 Desgelijks gij jongen,
zijt den ouden
onderdanig; en
zijt allen elkander onderdanig;
zijt met de
ootmoedigheid
bekleed;
want God wederstaat de hovaardigen,
maar den nederigen geeft Hij
genade. 6
vernedert u dan onder de krachtige hand Gods,
opdat Hij u verhoge te Zijner
tijd.
5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem,
want
Hij zorgt voor u.
8
(Ps
55:23 de Heere
is nabij.)
zijt
nuchteren, en waakt;
want uw tegenpartij, de duivel,
gaat om als een briesende leeuw,
zoekende, wien hij zou mogen verslinden; 9
denwelken wederstaat,
[Efe. 6:11-13]
vast zijnde in het geloof,
wetende,
dat hetzelfde lijden aan uw broederschap,
die in de
wereld is, volbracht wordt.
5:10 De God nu aller
genade,
Die ons geroepen heeft tot Zijn
eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus,
nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben,
Dezelve
volmake,
bevestige,
versterke, en
fondere ulieden. 11
Hem zij de heerlijkheid en de
kracht in
alle eeuwigheid.
Amen.
5:12 Door Silvanus die u een getrouw broeder is,
zo ik acht,
heb ik met weinige woorden geschreven,
vermanende en betuigende,
dat deze is de waarachtige
genade Gods, in welke gij staat.
5:13 U groet de medeuitverkorene
Gemeente,
die in Babylon is,
en
Markus, mijn
zoon .
5:14 Groet elkander met een
kus der liefde.
Vrede zij u allen, die in Christus Jezus zijt.
Amen.
|