want er is één God,
er is ook één
Middelaar Gods en der mensen: de Mens Christus Jezus; 6.
Die Zichzelven gegeven heeft [tot] een
rantsoen voor allen, [zijnde]
de getuigenis te zZijner
tijden;
7.
waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel
(ik zeg de waarheid [in Christus], ik lieg niet),
een leraar der
heidenen,
in geloof en waarheid. 2:8. Ik wil dan, dat de mannen
bidden in alle plaatsen, opheffende
heilige
handen, zonder toorn en twisting. 2:9. desgelijks ook, dat de vrouwen,
in een eerbaar gewaad,
met schaamte en matigheid zichzelven versieren,
niet in vlechtingen [des haars],
of goud, of paarlen, of kostelijke kleding;
10.
maar (hetwelk de vrouwen
betaamt, die de godvruchtigheid
belijden)
door goede werken. 11.
een vrouw late zich leren in stilheid,
in alle onderdanigheid. 12.
doch ik laat de vrouw niet toe, dat zij lere,
noch over den man heerse,
maar [wil], dat zij in stilheid zij. 13.
want
Adam is eerst gemaakt,
daarna
Eva. 14. en
Adam is niet
verleid
geworden;
maar de vrouw,
verleid zijnde, is in
overtreding geweest.
15. [Gen 3:6]
doch zij zal alig
worden in kinderen [te] baren,
zo zij blijft
in het geloof, en
liefde, en
heiligmaking, en met
matigheid. 1 Timotheus 3
3:1. Dit is een getrouw
woord:
zo iemand tot eens
opzienersambt lust heeft,
die begeert een treffelijk werk.
3:2. Een
opziener dan moet
onberispelijk zijn,
ener vrouwe man,
nuchter,
matig,
eerbaar,
gaarne herbergende,
[Hebr 13:2]
bekwaam om te leren; 3.
niet
genegen tot den wijn,
geen smijter,
geen
vuil-gewinzoeker;
maar bescheiden,
geen vechter,
niet geldgierig.
4.
die zijn eigen huis wel regeert, [zijn] kinderen in onderdanigheid houdende,
met alle eerbaarheid stemmigheid; 5.
(Want zo iemand zijn eigen huis niet
weet te regeren,
hoe zal hij voor de
Gemeente
Gods zorg dragen?) 6.
geen nieuweling,
opdat hij niet
opgeblazen worde,
en in het oordeel des
duivels valle.
7.
en hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen,
die buiten zijn,
opdat hij niet valle in smaadheid,
en [in] den strik des duivels. 3:8. De diakenen insgelijks
[moeten]
eerbaar zijn,
niet tweetongig,
niet die zich tot veel wijns begeven,
geen
vuil-gewinzoekers; 9.
houdende de
verborgenheid des geloofs
in een rein
geweten. 10. en
dat deze ook eerst beproefd worden, [en]
dat zij daarna
dienen,
zo zij onbestraffelijk zijn.
11.
de vrouwen insgelijks [moeten]
eerbaar zijn,
geen lsteressen,
nuchter,
getrouw in alles. 12.
dat de diakenen ener vrouwe mannen zijn,
die [hun] kinderen en hun eigen huizen wel regeren.
13.
want die wel
gediend hebben,
verkrijgen zichzelven een goeden opgang,
en vele vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus. 3:14. Deze dingen schrijf ik u, hopende zeer haast tot u te komen;
15.
maar zo ik vertoef,
opdat gij moogt
weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren,
hetwelk is de
Gemeente
des levenden Gods,
een pilaar en vastigheid der waarheid. 16.
en buiten allen twijfel, |
1 Timotheus 4
1. Doch de Geest zegt duidelijk,
dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof,
zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der
duivelen, 2.
door
geveinsdheid der
leugnsprekers,
hebbende hun eigen
geweten [als] met een brandijzer toegeschroeid; 3.
verbiedende te huwelijken, [gebiedende] van spijzen te onthouden,
die God
geschapen
heeft, tot nuttiging met
dankzegging,
voor de
gelovigen, en die de waarheid hebben
bekend. 4.
want alle schepsel Gods is goed,
en er is niets verwerpelijk, met
dankzegging genomen zijnde; 5.
want het wordt
geheiligd door het
Woord van God, en [door]
voorbiddinghet gebed.
4:6. Als gij deze dingen den broederen voorstelt,
zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn,
opgevoed in de
woorden des geloofs en der goede
leer,
welke gij achtervolgd hebt. 7.
maar verwerp de
ongoddelijke en oudwijfse
fabelen;
en
oefen uzelven tot
godzaligheid.
8.
want de lichamelijke oefening is tot weinig nut;
maar de
godzaligheid
is tot alle dingen nut,
hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens.
4:9. Dit is een getrouw
woord,en alle
aanneming waardig.
10.
want hiertoe arbeiden wij ook,
en worden versmaad,
omdat wij gehoopt hebben op den
levenden God,
Die een Behouder is
aller mensen, [maar] allermeest der
gelovigen.
11.
beveel deze dingen, en leer ze.
4:12. Niemand verachte uw jonkheid,
maar zijt een
voorbeeld der
gelovigen
in
woord,
in
wandel,
in liefde,
in den geest,
in geloof,
in reinheid. 13.
houd aan
in het lezen,
in het
vermanen,
in het leren,
totdat ik kome. 14.
verzuim de
gave(n) niet, die in u is,
die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen des
ouderlingschaps.
15.
bedenk deze dingen, wees hierin [bezig],
opdat uw
toenemen openbaar zij in alles.
16.
heb acht op uzelven en op de leer; volhard daarin;
want dat doende, zult gij en uzelven
ehouden, en die u horen.
1 Timotheus 5:1
bestraf een
ouden[man] niet hardelijk, maar
vermaan [hem] als een vader;
de jonge als broeders; 2.
de
oude [vrouwen] als moeders;
de jonge als zusters, in alle reinheid. 3.
eer de weduwen, die
waarlijk weduwen zijn.
4.
maar zo enige weduwe kinderen heeft, of kindskinderen,
dat die leren eerst aan hun eigen huis
godzaligheid oefenen,
en den voorouderen wedervergelding doen;
want dat is goed en aangenaam voor God.
5:5. Die nu
waarlijk weduwe is, en alleen gelaten,
die hoopt op God, en blijft in
smekingen en gebeden
nacht en dag. 6.
maar die haar wellust volgt, die is levende gestorven. 7. en
beveel dit, opdat zij onberispelijk zijn.
8.
doch zo iemand de zijnen, en voornamelijk [zijn]
huisgenoten, niet verzorgt,
1. die heeft het geloof
verloochend, en
2. is erger dan een
ongelovige. 9.
Dat een weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren,
welke 1. eens mans vrouw geweest zij; 10.
2. getuigenis hebbende van goede werken:
3. zo zij kinderen opgevoed heeft,
4. zo zij [gaarne] heeft geherbergd,
[Hebr 13:2]
5. zo zij der heiligen voeten heeft gewassen,
6. zo zij den verdrukten genoegzame hulp gedaan heeft,
7. zo zij alle goed werk nagetracht heeft. 11.
maar neem de jonge weduwen niet aan;
want als zij weelderig geworden zijn tegen Christus,
zo willen zij huwelijken; 12.
hebbende [haar]
oordeel,
omdat zij [haar] eerste geloof hebben
te niet gedaan.
13.
en
tegelijk
meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen;
en zijn niet alleen ledig,
maar ook klapachtig, en ijdele dingen doende,
sprekende, hetgeen niet betaamt. 14.
ik wil dan, dat de jonge [weduwen] huwelijken,
kinderen opgevoed, het huis regeren,
geen oorzaak van
lastering
aan de wederpartij geven.
15.
want enigen hebben zich alrede afgewend achter den
satan.
5:16. Zo enig gelovig [man], of gelovige [vrouw] weduwen heeft,
dat die haar genoegzame hulp doe, en dat de
Gemeente
niet bezwaard worde,
opdat zij degenen, die
waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulp doen moge.
5:17. Dat de
ouderlingen, die wel regeren,
dubbele eer
waardig geacht worden,
voornamelijk die arbeiden in het
Woord en de leer
18
want de
Schrift
zegt:
een dorsenden os zult gij niet muilbanden; en:
de arbeider is zijn loon waardig.
19.
neem tegen een
ouderlingen geen beschuldiging aan,
anders dan onder twee of
drie getuigen. 20.
bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen,
opdat ook de anderen
vreze mogen hebben.
5:21. Ik betuig voor God,
en den Heere, Jezus Christus,
en de uitverkoren engelen,
dat gij deze dingen onderhoudt, zonder vooroordeel,
niets doende naar toegenegenheid. 22.
leg niemand haastelijk de handen op,
en heb geen gemeenschap aan
anderer zonden;
bewaar uzelven rein. 23.
drink niet langer water [alleen], maar gebruik een weinig wijn,
om uw maag en uw menigvuldige
zwakheden.
5:24. Van sommige mensen zijn de zonden te voren openbaar,
en gaan voor tot [hun]
veroordeling; en in sommigen ook volgen zij na.
5:25. Desgelijks ook de goede werken zijn te voren openbaar,
en daar het anders mede gelegen is, kunnen niet
verborgen
worden.
1 Timotheus 6
6.1. De
dienstknechten, zovelen als er onder het
juk zijn,
zullen hun heren alle eer
waardig achten,
opdat de Naam van God, en de leer niet
gelasterd worde.
6:2. En die gelovige
heren
hebben, zullen hen niet verachten, omdat zij broeders zijn;
maar zullen hen te meer
dienen,
omdat zij gelovig en geliefd zijn, als die deze weldaad
mede deelachtig zijn.
Leer en
vermaan deze dingen.
6:3. Indien iemand een
andere leer leert,
en niet overeenkomt met de
'gezonde
woorden'
van onzen Heere, Jezus Christus,
en met de leer, die
naar de
godzaligheid
is, 4. die is
opgeblazen, en
weet niets,
maar hij raast omtrent [twist] vragen en woordenstrijd;
uit welke komt
nijd,
twist, [gods]lastering,
kwade nadenkingen. 5.
verkeerde krakelingen van mensen,
die een verdorven verstand
hebben, en van de waarheid beroofd zijn,
menende, dat de
godzaligheid
een
gewin zij.
wijk af van dezulken.
6:6. Doch de
godzaligheid
is een groot
gewin met
vergenoeging. 7. [Fili 4:12]
want wij hebben niets in de wereld
gebracht,
het is openbaar, dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen. 8.
maar als wij voedsel en deksel hebben,
wij zullen daarmede
vergenoegd zijn. 9.
doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking,
en [in] den strik, en [in]
vele dwaze en schadelijke
begeerlijkheden,
welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. 10.
want de
geldgierigheid
is een wortel van alle
kwaad,
tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof,
en hebben zichzelven met vele smarten
doorstoken.
6:11. Maar gij, o mens Gods,vlied deze dingen; en jaag
naar
gerechtigheid,
godzaligheid,
geloof,
liefde,
lijdzaamheid,
zachtmoedigheid. 12.
strijd den goeden strijd des geloofs,
grijp naar het
eeuwige leven, tot hetwelk gij ook
geroepen zijt,
en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen.
6:13. Ik beveel u
voor
God, Die alle ding levend maakt, en [voor] Christus Jezus,
Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, 14.
dat gij dit gebod houdt, onbevlekt [en] onberispelijk,
tot op de
verschijning van onzen Heere, Jezus Christus; 15.
welke te Zijner
tijden
vertonen zal
de alige
en alleen machtige Heere, de Koning der koningen, en Heere der heren;
16.
Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont;
Denwelken geen mens
gezien heeft, noch zien kan; Welken zij
eer en
eeuwige
kracht.
Amen.
6:17. Beveel den rijken in deze
tegenwoordige
wereld,
dat zij niet hoogmoedig zijn, noch [hun] hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms,
maar op den
levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent,
1. om te genieten; 18. [Pred 5:18; Spr 23:5; Job 31:34]
2. dat zij weldadig zijn,
3. rijk worden in goede werken,
4. gaarne mededelende zijn, [en]
5. gemeenzaam;
19.
6. leggende zichzelven weg tot
a. een schat
opdat b. een goed
fondament
tegen het toekomende,
7. zij het
eeuwige
ware leven
verkrijgen mogen.
6:20. O Timotheus, bewaar het
pand
[u] toebetrouwd,
een afkeer hebbende van
het
ongoddelijk ijdel-roepen, en van
de tegenstellingen der
vls
genaamde wetenschap;
21.
dewelke sommigen voorgevende,
zijn van het geloof afgeweken.
De
genade [zij]
met u
Amen.
|