in God onzen Vader, en den Heere Jezus Christus:
genade
zij u en
vrede van God, onzen Vader, en
den Heere Jezus
Christus.
1:3 Wij zijn
schuldig
moeten God te allen tijd
danken over u, broeders, gelijk billijk is,
omdat uw geloof zeer
wast,
en dat de
liefde eens iegelijken van u allen
jegens elkander overvloedig wordt; 4
alzo dat wij zelven van u roemen in de Gemeenten
Gods,
over uw
lijdzaamheid en
geloof in al uw vervolgingen en
verdrukkingen, die gij verdraagt; 5
een bewijs van Gods
rechtvaardig
oordeel,
opdat gij waardig geacht wordt het Koninkrijk Gods,
voor hetwelk gij ook lijdt;
1:6 Alzo het
recht is bij God verdrukking te vergelden dengenen, die u verdrukken;
7
en u, die verdrukt wordt, verkwikking met ons,
in de
openbaring
van den Heere Jezus van den
hemel
met de engelen Zijner
kracht;
8
met vlammend vuur
wraak doende over degenen, [1Kor 3:13]
die God niet
kennen,
en over degenen,
die het
Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.
9
dewelken zullen tot straf lijden het
eeuwig verderf,
van het aangezicht des Heeren, en
van de heerlijkheid
Zijner
sterkte,
10
wanneer Hij zal gekomen zijn,
om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen,
en wonderbaar te worden in allen, die
gelovigen
overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden in dien dag.
1:11 Waarom wij ook
altijd bidden voor u,
dat onze God u waardig achte der
roeping,
en
vervulle al het welbehagen Zijner goedigheid,
en het werk des geloofs met
kracht.
12
opdat de Naam van onzen Heere Jezus [Christus]
verheerlijkt worde in u, en gij in Hem,
naar
de genade van onzen God en den Heere Jezus Christus.
|
2:1 En wij vragen bidden u, broeders,
door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus,
en onze
toevergadering tot Hem,
2
dat gij niet haastelijk bewogen wordt van
verstand of verschrikt,
noch door geest,
noch door
woord,
noch door zendbrief, als van ons geschreven,
alsof de dag van Christus des
Heeren aanstaande
aanwezig ware.
3
dat u niemand verleide op enigerlei wijze;
want die komt niet, tenzij dat eerst de
afval gekomen zij,
en dat
geopenbaard zij
de mens
der
wetteloosheidzonde, de zoon des verderfs;
[Joh 17:14]
4
die zich tegenstelt, en
verheft boven al wat God genaamd, of
als Ggod geëerd wordt,
alzo dat hij in den -te𝕄pel
Gods - als een
Ggod zal zitten,
zichzelven
vertonende, dat hij God is.
2:5 Gedenkt gij niet, dat ik, nog bij u zijnde, u deze dingen gezegd heb?
6
en nu, wat hem wederhoudt, weet gij,
opdat hij
geopenbaard worde te zijner eigen tijd.
7
Want de
verborgenheid der
ongerechtigheid wordt
alrede
gewrocht;
alleenlijk, Die hem nu wederhoudt, Die zal hem wederhouden,
totdat hij uit het midden zal weggedaan worden.
8 En
alsdan zal de
onrechtvaardige
geopenbaard worden,
denwelken de Heere
verdoen zal door den Geest
Zijns monds, en
te niet maken door de verschijning Zijner toekomst;
9
hem, zeg ik, wiens toekomst is naar
de werking des
satans,
in alle kracht, en
tekenen, en
wonderen der leugen;
10 En
in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen, die
verloren gaan;
daarvoor dat zij de liefde der
waarheid
niet ontvangen hebben,
om alig te worden.
11 En
daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling,
dat zij de leugen zouden
geloven;
[2 Tim 4:4]
12
opdat zij allen
veroordeeld worden, die de
waarheid
niet
geloofd hebben,
maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid.
2:13 Maar wij zijn
schuldig
altijd God te
danken
over u, broeders, die van den Heere bemind zijt,
dat u God van den beginne
verkoren heeft tot
zaligheid, [1Petr 1:2]
in
heiligmaking des Geestes,
en geloof der
waarheid;
14
waartoe Hij u geroepen heeft door ons
Evangelie,
tot
verkrijging der heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus.
2:15 Zo dan, broeders, staat
[vast] en houdt de inzettingen, die u geleerd zijn,
hetzij door ons
woord,
hetzij door onzen zendbrief.
16 En
onze Heere Jezus Christus Zelf, en God, onze Vader, Die ons liefgehad
heeft,
en gegeven heeft een
eeuwige
vertroosting
en goede hoop in genade,
17
vertrooste uw harten, en versterke u in alle goed
woord en werk.
|
3.1 Voorts, broeders, bidt voor ons,
opdat het
Woord des Heeren
zijn loop hebbe,
en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u;
2 En
opdat wij mogen
verlost
worden van de ongeschikte en boze mensen;
want het geloof is niet aller.
[Matth. 13:11;
Joh. 6:44]; Tit 1:1]
3
maar de Heere is getrouw, Die u zal versterken en bewaren van
den boze.
4 En
wij
vertrouwen van u in den Heere, dat gij,
hetgeen wij u bevelen, ook doet, en doen zult.
5
doch de Heere richte uw harten
tot de liefde van God, en
tot de lijdzaamheid van Christus.
6 En
wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus,
dat gij u onttrekt van een iegelijk broeder,
die
ongeregeld wandelt, en
niet naar de
inzetting, die hij van ons
ontvangen heeft.
3:7 Want gijzelven
weet, hoe men ons behoort na te volgen;
want wij hebben ons niet
ongeregeld gedragen onder u;
8 En
wij hebben geen brood bij iemand gegeten
voor niet,
maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende,
opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn;
9
Niet, dat wij de macht niet hebben,
maar opdat wij onszelven u geven zouden tot een
voorbeeld,
om ons na te volgen.
10
want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat,
zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete.
11
want wij horen,
dat sommigen onder u
ongeregeld wandelen,
niet werkende, maar
ijdele dingen doende.
12
doch de zodanigen bevelen en
vermanen wij
door onzen Heere Jezus Christus,
dat zij met stilheid werkende,
hun eigen brood eten.
13 En
gij, broeders,
vertraagt niet in goed te doen.
3:14 Maar indien iemand ons
woord,
door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is,
tekent dien; en
vermengt u niet met hem,
opdat hij beschaamd worde;
15 En
houdt hem niet als een vijand,
maar
vermaant hem als een broeder.
3:16 De Heere nu des vredes Zelf
geve u
vrede te allen tijd, in allerlei wijze.
De Heere zij met u allen.
3:17 De groetenis met mijn hand, van Paulus;
hetwelk is een teken in iederen zendbrief; alzo schrijf ik.
18
De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen.
Amen.
|