Efeze 1
inleiding |
Na Deuteronomium komt het boek Jozua. Het volk is door
de Jordaan gegaan en het land Kanaän binnengetrokken. In het Nieuwe
Testament vind u dit terug in deze brief.
Net
zoals Israël het land, dat hun door God is gegeven,
in bezit heeft
moeten nemen, zo wordt u nu geleerd om
in bezit te nemen wat uw geestelijk rijkdom is in de hemelse
gewesten.
De zegening die in deze brief worden voorgesteld, zijn u ''in
Christus'' geschonken. Maar u zult pas kunnen zeggen dat ze
werkelijk uw
geestelijk eigendom zijn geworden als je ze persoonlijk, geestelijk en met
je hart, in bezit- aangenomen hebt .
[lees ook ...] ....
|
1:1.
Paulus, een apostel van Christus Jezus, door den
wil van God,
aan de heiligen, [die te Efeze zijn,]
en gelovigen
in Christus Jezus. 2. |
de woorden "die te Efeze zijn," schijnen toegevoegd te zijn,
deze brief is wellicht naar meerdere, zoniet naar alle
Gemeenten gezonden. zie ook laatste alinea van Kolossensen over
Laodicea,
|
genade zij u en
vrede
van God,
onzen Vader, en den Heere, Jezus Christus.
3.
'gezegend zij' de
God en Vader van onzen Heere, Jezus Christus,
Die ons
gezegend heeft
|
met alle
geestelijke
zegening
(enkelvoud) |
|
|
|
|
2. Die ons
te voren verordineerd heeft 'tot
'aanneming tot zonen'
door Jezus
Christus, in Zichzelven,
naar het welbehagen
van
Zijn wil. 6.
tot
prijs der heerlijkheid
Zijner genade,
|
|
3. door welke Hij ons
begenadigd
heeft
in den
Geliefde;
7.
|
|
4. in
Welken wij
hebben de
verlossing door
Zijn bled,
(«-»Kol 1:14)
[namelijk] de
vergeving der misdaden,
naar den rijkdom Zijner genade,
8.
met welke Hij overvloedig in ons doet zijn
is geweest over ons
in alle wijsheid
en
voorzicht-igheid; 9.
|
|
5.
ons
bekend gemaakt hebbende de
verborgenheid van
Zijn
wil,
naar
Zijn welbehagen,
hetwelk Hij
voorgenomen had in Zichzelven.
10.
[om straks]
tot in de
bedeling van de
volheid
der
tijden,
[Gal 4:4]
wederom alles
tot één te vergaderen in
de Christus, beide
dat in den
hemel is, en
dat op de
aarde is;
11.
in Hem,
|
|
6.
in Welken wij ook een
erfdeel geworden zijn,
wij, die
te voren verordineerd waren
naar het
voornemen Desgenen,
Die alle dingen
werkt
naar den
raad van Zijn wil;
12.
|
|
opdat
wij zouden zijn tot
prijs Zijner
heerlijkheid,
die
eerst gehoopt in
de Christus
gehoopt
hebben.
13.
in
Welken ook
gij
[zijt], (geen
onderscheid
meer)
|
|
1. nadat gij het
Woord der
waarheid, [namelijk]
het
Evangelie uwer
zaligheid gehoord
hebt:
(«-»Kol 1:7) in
Welken ook gij,
2. nadat gij
geloofd
hebt
[HSV] |
|
7. zijt
verzegeld
geworden met den Heiligen Geest der
belofte;
14.
Die het
onderpand is van
onze
erfenis,
(«-»Tit 3:5)
tot de
verkregene
verlossing, tot
prijs Zijner
heerlijkheid. |
|
|
1:15. Daarom ook ik, gehoord hebbende
het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is
en de liefde tot al de heiligen,
16.
houde niet op voor u te
danken, gedenkende uwer in mijn gebeden;
17.
1. opdat de God van onzen Heere, Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid,
u geve
a.
[den] Ggeest der
wijsheid en
[der]
b.
openbaring in Zijn
kennis van Hem; 18. [namelijk]
c.
verlichte ogen uws
verstands,
2. opdat gij moogt
weten;
a. welke zij de hoop van Zijn
roeping, en
b. welke de
rijkdom zij der heerlijkheid van
Zijn
erfenis in de heiligen;
19. En
c. welke de
uitnemende grootheid
Zijner
kracht
zij aan ons, die
geloven,
naar
de werking der
sterkte
Zijner macht,
20.
die Hij
gewrocht heeft in
de
Christus, als Hij
Hem
uit de doden
heeft
opgewekt; en
heeft Hem gezet tot
Zijn
rechter hand in den hemel;
21. verre
boven alle
1.
overheid, en («-»1Pet 3:22)
2.
macht, en
3.
kracht, en
4. heerschappij, en
5. allen naam, die genaamd wordt,
(Ps 110)
niet alleen in
deze
wereld, maar ook in de toekomende; 22. en
heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en
heeft Hem
gegeven tot één
Hoofd boven
alle dingen
aan de
Gemeente
;
23.
welke Zijn lichaam is,
de volheid van
Die alles
in allen
volmaakt.
Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen, Die alles in allen vervult.
|
(«-»Tit 3:3)Efeziërs 2:1
ook en u [heeft Hij mede levend gemaakt],
ook en u, daar gij
'dood' waart door de misdaden en de
zonden; 2.- [Rom.
5:6; Kol. 2:13]
in welke gij
eertijds gewandeld hebt,
1.
naar de
eeuw deze
wereld,
2.
naar den overste van de
macht der
lucht,
3. van den geest, die nu
werkt in de
zonen der
ongehoorzaamheid; 3.
onder dewelke
ook wij allen
eertijds verkeerd hebben
in de begeerlijkheden
onzes vleses,
(«-»Kol 1:21)
doende den wil
1. des vleses en
2. der
gedachten; en
wij waren van nature
kinderen des toorns,
[Rom. 1:18, 9:22]
gelijk ook de anderen;
[Rom. 3:9]
4
|
maar
God,
Die rijk is in barmhartigheid
door
Zijn grote liefde, waarmede
Hij ons liefgehad heeft,
5.
ook toen wij dood waren door de misdaden
en
begeerlijkheden,
|
1. heeft
[ons]
samen levend
in
Christus [gemaakt];
uit in [Zijn]
genade zijt gij
alig
geworden,
6. en
2. heeft [ons]
mede opgewekt, en
3. heeft [ons]
mede gezet in den hemel
in Christus Jezus;
7.
|
opdat
Hij zou betonen in de
toekomende
eeuwen
(«-»Ef 3:10)
den
uitnemenden
rijkdom
Zijner
genade,
door de
in
goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
8.
|
want uit
[die]
genade zijt gij
alig geworden door het
geloof;
en
dat niet uit u, het is Gods
gave;
9.
niet uit de werken,
opdat niemand
roeme. 10
want wij zijn Zijn
maaksel,
geschapen in
Christus Jezus,
op goede werken welke God
voorbereid heeft,
opdat
wij in
dezelve Hen zouden wandelen.
|
2:11 Daarom gedenkt,
dat
gij,
1. die
eertijds heidenen
waart in het vlees,
en die voorhuid genaamd werdt van degenen,
die genaamd zijn besnijdenis in het vlees,
die met handen geschiedt; 12
dat
gij in
dien tijd
2.
waart
zonder Christus,
3.
vervreemd van het
burgerschap Israëls, en
4.
vreemdelingen van de
verbonden der belofte,
5.
geen hoop hebbende,
6. en zonder God in de
wereld.
13.
maar nu
in Christus Jezus, zijt gij,
7. die
eertijds verre waart,
nabij geworden door het bled van Christus. 14.
want Hij is
onze
vrede, Die deze
beiden
één gemaakt heeft, en
|
den
'middelmuur' des
afscheidsels gebroken hebbende,
15.
|
heeft Hij de
vijandschap in Zijn vlees
te niet gemaakt, [namelijk]
de wet der geboden in
inzettingen bestaande;
opdat Hij die
twee in
Zichzelven tot één
nieuwen mens
zou
scheppen,
vrede
makende; 16. En [opdat]
Hij die
beiden met
God in één
lichaam zou
verzoenen door het
kruis,
a. de
vijandschap aan hetzelve gedood hebbende. 17.
en komende,
b. heeft Hij door het
Evangelie vrede
verkondigd,
1.
u die verre waart, en
[Ps 73:23]
2. dien,
die nabij waren.
18.
want
door Hem
hebben wij beiden den toegang
door in één Geest tot den Vader.
2:19. Zo zijt gij dan niet meer
vreemdelingen
en bijwoners,
maar
medeburgers der heiligen, en
huisgenoten Gods;
20.
gebouwd op het fondament der apostelen en profeten,
waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; 21.
op Welken het gehele
gebouw,
bekwamelijk samengevoegd zijnde,
opwast tot een heiligen
te𝕄pel
in den Heere;
22.
op Welken ook
gij
mede gebouwd wordt tot een
woonstede Gods in
[den] Geest.
|
Efeziërs 3
3:1. Om deze oorzaak [ben] ik
Paulus de
gevangene van Christus Jezus,
voor u, die
heidenen
zijt. 2. indien gij maar gehoord hebt («-»Kol 1:25) |
van de
bedeling der
genade Gods,
die mij
gegeven
is aan u; 3. |
dat Hij mij door
openbaring heeft
bekend gemaakt deze
verborgenheid,
gelijk ik met weinige [woorden] te voren geschreven heb;
4.
waaraan gij, dit lezende, kunt
bemerken
mijn
wetenschap,
in deze
verborgenheid van
de Christus, 5.
welke in
andere eeuwen geslachten den
kinderen der mensen niet is
bekend gemaakt, |
gelijk zij
nu is
geopenbaard aan Zijn heilige
apostelen en profeten,
door in
[den] Geest; 6. [namelijk]
|
dat de
heidenen zijn
1.
medeerfgenamen, en
2. van
hetzelfde
lichaam, en
3.
mededeelgenoten Zijner
belofte
in Christus
Jezus,
|
door het
Evangelie;
7. waarvan ik een dienaar geworden ben,
naar de
gave der
genade Gods, die mij
gegeven
is,
naar
de werking Zijner
kracht.
8.
Mij, den
allerminste van al de heiligen,
is deze
genade gegeven,
om
onder de
heidenen door het
Evangelie te verkondigen:
den
onnaspeurlijken
rijkdom van
de Christus, 9.
en allen [mensen] te verlichten, [dat zij mogen verstaan]
welke de
bedeling
[gemeenschap] der
verborgenheid zij,
(«-»Kol 1:26)
die van [alle]
eeuwen
verborgen is geweest
in God,
Welke alle dingen
geschapen
heeft [door Jezus Christus]; 10.
(«-»Ef 2:7)Opdat nu,
door de
Gemeente,
bekend gemaakt worde aan de
overheden en de
machten in den hemel
de
veelvuldige
wijsheid Gods;
11. |
naar het eeuwig
voornemen der
eeuwen
dat Hij gemaakt heeft in
de Christus Jezus, onzen Heere; 12.
in
Denwelken wij hebben de
vrijmoedigheid en den toegang
in vertrouwen door
Zijn geloof. aan Hem. |
3:13. Daarom
bid ik, dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u,
hetwelke is uw heerlijkheid. 14.
Om deze oorzaak buig ik mijn knieën
tot den Vader van onzen Heere, Jezus Christus, 15.
uit Welken al het
geslacht in de hemelen en op de
aarde genoemd wordt,
16.
1. opdat Hij u
geve,
naar den rijkdom Zijner heerlijkheid,
met
kracht
versterkt te worden door Zijn
Geest in den inwendigen mens;
17.
[opdat ]
de Christus door het geloof in uw harten woont,
en gij in de
liefde geworteld en
gegrond zijt;
18.
2. opdat gij ten volle kondet
begrijpen
met al de heiligen,
(«-»Rom 11:33)welke de
a. breedte, en
b. lengte, en
c. diepte, en
d. hoogte zij, 19. en
bekennen de
uitnemende
kennis
en liefde van Christus, die de
kennis
te boven gaat,
3. opdat gij
vervuld wordt tot al de volheid Gods.
3:20. Hem
nu,
Die machtig is meer dan overvloediglijk
te doen,
boven al wat wij
bidden of
denken, naar de
kracht, die in ons
werkt.
3:21. Hem, [zeg ik,] zij de heerlijkheid in de
Gemeente,
door in Christus Jezus,
tot in alle geslachten, van de
eeuw der
eeuwen.
in alle geslachten, tot alle eeuwigheid.
Amen.
Efeziërs 4
4:1. Zo
bid ik u dan, ik, de
gevangene
in [den] Heere,
dat gij wandelt
waardiglijk der
roeping,
met welke gij
geroepen zijt; 2
met alle
ootmoedigheid en zachtmoedigheid,
met lankmoedigheid,
verdragende elkander in
liefde;
4:3.
U benaarstigende te behouden
de énigheid des
Geestes door in den
band des
vredes.4
1. één lichaam is het, en
2. één Geest, gelijkerwijs gij ook
geroepen zijt tot
3. één hoop uwer
roeping; 5.
4. één Heere,
5. één geloof,
6. één
doop,
6.
7. één God en Vader van allen, Die daar is
1. boven allen, en
2. door allen, en
3. in u allen.
4:7. Maar
[aan] elkéén van ons is de
genade gegeven, naar de
maat der
gave van Christus.
8.
Daarom zegt Hij:
als Hij
opgevaren
is in de hoogte,
heeft Hij de
gevangenis
gevangen
genomen,
en heeft den mensen gaven gegeven.
4:9. Nu dit:
Hij is opgevaren; wat is het,
dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der
aarde?
10.
Die nedergedaald is,
is Dezelfde ook, Die opgevaren is verre boven al de
hemelen,
opdat Hij alle dingen
vervullen
zou, en Dezelfde geeft inderdaad;
heeft gegeven.
|
|
totdat wij allen zullen komen
1. tot in
de énigheid des geloofs en der
kennis van den Zoon
Gods,
2. tot één
volkomen man,
3. tot de
mate van de grootte der volheid
van
de Christus; 14. |
opdat wij niet meer
kinderen zouden zijn,
die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen
wind der
leer,
door in [de] bedriegerij der mensen,
door in arglistigheid, om
listiglijk
tot dwaling te brengen; 15.
maar de
waarheid betrachtende in
liefde,
[alleszins] zouden
opwassen
in alles
in Hem, Die het
Hoofd is,
[namelijk]
Christus; 16
(«-»Kol 2:19)uit Welken het gehele
lichaam
bekwamelijk samengevoegd en
samen vastgemaakt zijnde door alle voegselen
der toebrenging,
naar
de werking van een iegelijk deel in zijn
mate,
den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs
opbouwing in de liefde. |
4:17. Ik zeg dan dit, en betuig het in [den]
Heere, dat gij niet meer wandelt,
gelijk als ook de andere
heidenen wandelen in de
ijdelheid huns
gemoeds.
18.
verduisterd in het
verstand,
vervreemd zijnde van het leven Gods,
door de
onwetendheid, die in hen is,
door de
verharding
huns harten; 19.
welke, ongevoelig geworden zijnde,
zichzelven hebben overgegeven tot
ontuchtigheid,
om alle
onreinigheid en in
gierigheid te bedrijven. |
4:20 Doch gij hebt Christus alzo niet geleerd;
21.
1. indien gij naar Hem gehoord hebt, en
2. door
in
Hem geleerd zijt,
(«-»Kol 3:8)gelijk de
waarheid
in Jezus is; 22. [Te weten]
1. dat gij zoudt
afleggen,
aangaande de vorige
wandeling,
den ouden mens,
die verdorven wordt door de
begeerlijkheden der verleiding; 23. en
2. dat gij zoudt
vernieuwd
worden in den geest uws
gemoeds,
24. en
[Rom. 12:2]
(«-»2Kor 4:16) 3. den
nieuwen mens
aandoen,
die naar
God
geschapen
is wordt [in ware rechtvaardigheid en heiligheid.]
in
rechtvaardigheid en in
heiligheid van de
waarheid.
25. |
daarom
1. legt af de leugen, en spreekt de waarheid,
een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.
26.
2. wordt
toornig, en zondigt niet; [Rom 12:19;
Jak 1:19]
de zon ga niet onder over uw
toornigheid; 27.
en geeft den
duivel geen
plaats. 28.
3. die gestolen heeft steelt, stele niet meer,
maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen,
opdat hij hebbe mede te delen dengene, die nood heeft. 29.
4. geen vuile
rede ga uit uw mond,
maar zo er enige goede [rede] is tot
nuttige
stichting,
opdat zij
genade geve dien, die dezelve horen. 30. en
5. bedroeft
den Heiligen Geest Gods niet,
door Welken gij
verzegeld
zijt tot
in den dag der
verlossing.
31.
6. alle
a. bitterheid, en
b. toornigheid, en
c. gramschap, en
d. geroep, en
e. [gods]
lastering zij van u geweerd,
met
alle
f.
boosheid;
32.
maar
7. zijt jegens elkander
a.
goedertieren,
b.
barmhartig,
(«-»Kol 3:13)
c.
vergevende elkander,
gelijkerwijs ook God
in
Christus ulieden
vergeven
heeft
[Fili 1:29].
Efeziërs 5:1
Zijt dan
navolgers Gods, als geliefde
kinderen; 2.-
en wandelt in de
liefde,
gelijkerwijs ook Christus
ons u
liefgehad heeft,
en
Zichzelven voor
ons heeft
overgegeven tot een offerande
en een slachtoffer, Gode tot een
welriekenden
reuk. 3.- [Jes 53:10; Ps 8:s]
maar
1.
hoererij en («-»Kol 3:5)
2. alle
onreinigheid, of
3.
gierigheid, laat ook onder u niet genoemd worden,
gelijkerwijs het den heiligen
betaamt,
4.
noch
4. oneerbaarheid, noch
5. zot geklap, of
6. gekkernij, welke niet betamen;
maar veelmeer
dankzegging. 5.
want dit
weet gij, dat geen
1.
hoereerder
, of
2.
onreine, of
(«-»1Kor 6:10)
3.
gierigaard, die een
afgodendienaar
is,
erfenis
heeft in
het Koninkrijk van
de Christus en van God.
5:6. Dat u niemand verleide met ijdele
woorden;
want om deze dingen komt de
toorn Gods over de kinderen
zonen der
ongehoorzaamheid.7.
zo zijt dan hun
medegenoten niet.
8.
want gij waart
eertijds duisternis,
maar nu zijt gij
licht
in [den] Heere;
wandelt als kinderen des lichts.
9.
want de vrucht des Geestes van het licht is
[Ps. 89:16]
in alle
-
goedigheid, en
-
rechtvaardigheid, en
- waarheid, 10.
beproevende wat den Heere
welbehagelijk
zij.
[Rom 12:2]
11. en
hebt geen
gemeenschap met de
onvruchtbare werken der
duisternis,
maar
bestraf ze ook veeleer. 12.
want hetgeen heimelijk van hen geschiedt,
is
schandelijk ook te zeggen. 13.
maar al deze dingen,
van het licht
bestraft zijnde, worden
openbaar
;
want al wat
openbaar
maakt, is licht.
[Joh. 3:20,21]
5:14. Daarom zegt Hij:
Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op
uit de doden;
en Christus zal over u lichten.
[Jes 9:1;
Jes 60:1]
5:15. Ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt,
niet als onwijzen,
maar als wijzen. 16.
den tijd
uitkopende, dewijl de dagen boos zijn.
[Amos 5:13]
17.
daarom zijt niet
onverstandig,
maar verstaat, welke de
wil des Heeren zij.
18. en
wordt niet dronken in wijn, waarin
overdaad is,
maar wordt
vervuld in
met den Geest;
19.
sprekende onder elkander met
1.
psalmen, en
2.
lofzangen,
en
3.
geestelijke liederen,
4. zingende en
5.
psalmende den Heere in uw hart; 20.
6.
dankende te allen tijd over alle dingen
God en den Vader,
(«-»Kol 3:17)
in den
Naam van
onzen Heere Jezus Christus; 21.
7. elkander
onderdanig zijnde in 'de
vreze
voor
Christus'
Gods.
|
5:22. [Gij] vrouwen, weest aan uw eigen mannen
onderdanig,
gelijk [aan] den Heere; 23.
want de man is het hoofd der vrouw,
gelijk ook
de Christus het
Hoofd der Gemeente is;
en Hij is [de]
Behouder des
lichaams.
24. [daarom],
gelijk de
Gemeente
[aan]
de Christus
onderdanig is,
alzo ook de vrouwen [aan] haar [eigen] mannen
in alles.
5:25. [Gij] mannen, hebt uw eigen vrouwen lief,
gelijk ook
de Christus de Gemeente liefgehad heeft, en
Zichzelven voor haar heeft
overgegeven;
26.
opdat Hij haar
heiligen zou, [Hebr. 10:10;
Titus 3:5]
[Matth. 3:11;
2Kor. 3:3;
1 Petr. 3:21]
[haar] gereinigd hebbende
met in het
bad des waters
door in het
Woord; 27.
opdat Hij [haar]
Zichzelven de
Gemeente heerlijk
zou
voor-stellen,
(«-»2Kor 11:2)die
geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks,
maar dat zij zou heilig zijn en
onberispelijk.
28
alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben,
gelijk hun eigen lichamen.
die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief. 29.
want niemand
heeft ooit zijn eigen vlees
gehaat,
maar hij
voedt het, en onderhoudt het,
gelijkerwijs ook
de Christus
Heere de Gemeente.
30.
want wij zijn leden
Zijns
lichaams,
van Zijn vlees en van
Zijn
benen.
5:31. Daarom
zal een mens zijn vader en
moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen;
en zij twee zullen tot in
één vlees wezen.
5:32. Deze
verborgenheid is groot;
doch ik zeg [dit, ziende]
op tot in Christus en
op tot in de Gemeente.
33.
zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder,
één iegelijk hebbe zijn eigen vrouw, alzo lief als
zichzelven;
en de vrouw [zie], opdat zij den man zal vreze.
|
|
Efeziërs 6
6:1. [Gij] kinderen, zijt uw ouderen
gehoorzaam in den Heere;
want dat is
recht. 2.-
eer uw vader en moeder (hetwelk het
eerste gebod is met een
belofte), 3.
opdat het
u welga, en [dat] gij lang leeft op de
aarde. [en]
6:4. [Gij] vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, («-»Kol 3:21)
maar
voedt hen op in de
lering
en
vermaning des Heeren.
6:5. [Gij]
dienstknechten, zijt gehoorzaam [uw] heren
naar het vlees,
met
vreze en
beven,
in
eenvoudigheid uws harten,
gelijk als aan
de Christus; 6.
niet
naar
ogendienst, als mensenbehagers,
maar als
dienstknechten
van Christus,
doende den
wil van God
van harte;
7.
dienende met goedwilligheid den Heere, en
niet de mensen; 8.
wetende, dat zo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben,
hij datzelve van den Heere zal ontvangen, hetzij
dienstknecht, hetzij vrije. [en]
6:9. [Gij] heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging;
als die
weet, dat ook uw eigen Heere in de
hemelen is,
en [dat] geen
aanneming des persoons bij Hem is.
6:10. Voorts, mijn broeders,
wordt krachtig
1. in den Heere,
en
2. in de
sterkte
Zijner
macht.
11.
doet aan de
gehele wapenrusting
Gods,
opdat gij kunt staan tegen de
listige omleidingen
des duivels.
12.
(«-»2Kor 10:3)want wij hebben den
strijd niet tegen
vlees en bloed, maar
1. tegen de
overheden,
2. tegen de
machten,
3. tegen de
geweldhebbers der wereld,
van deze
duisternis dezer eeuw,
4. tegen de
geestelijke
boosheden in
de het hemelselucht.
13
Daarom
neemt aan de
gehele wapenrusting
Gods,
opdat gij kunt wederstaan in den
bozen
dag, en alles verricht hebbende,
staande blijven.
14
|
Staat dan, |
|
1. uw
lenden
omgord hebbende in met [de]
waarheid,
en
aangedaan hebbende
2. het
borstwapen der
gerechtigheid; 15
en
3. de
voeten geschoeid hebbende met
bereidheid van het
Evangelie des
vredes; 16
bovenal
aangenomen hebbende
4. het schild des geloofs,
met hetwelk gij al de vurige
pijlen
des bozen zult kunnen uitblussen.
17
en neemt
ontvang
5. den helm der
zaligheid,
en
6. het
zwaard des
Geestes,
hetwelk is
Gods
Woord. 18
met
7. alle bidding en smeking, biddende
te allen tijd in den Geest, en
tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen. |
(«-»Kol 4:3)6:19. En voor
mij,
opdat mij het
Woord gegeven worde in de opening mijns monds met
vrijmoediglijk, |
om de
verborgenheid van het
Evangelie
bekend te maken;
20. |
waarover ik een
gezant ben in [een]
keten,
opdat ik in hetzelve
vrijmoediglijk moge spreken,
gelijk mij
betaamt te spreken.
6:21. En opdat ook gij moogt
weten
hetgeen mij aangaat;
[en] wat ik doe,[dat] alles zal u
Tychikus
de geliefde broeder en getrouwe dienaar
in [den] Heere,
bekend maken;
22.
denwelken ik tot datzelfde einde tot u gezonden heb,
opdat gij onze zaken zoudt
weten, en hij uw harten zou
vertroosten.
6:23. Vrede [zij] den broederen, en liefde met geloof,
van God den Vader, en
[den] Heere Jezus Christus.
6:24. De
genade [zij] met al degenen,
die onzen Heere Jezus Christus liefhebben in
onverderfelijkheid.
Amen.
|