Hebreeën 1:1
een korte
vermaning over betere dingen
|
God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze,
tot de vaders gesproken [hebbende] in door de profeten,
[heeft] in deze laatste dagen tot ons gesproken door den in [de]
Zoon;
2
Welken Hij gesteld heeft tot een
Erfgenaam van alles,
door Welken Hij ook de
eeuwen
wereld gemaakt heeft; 3
Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid,
en het uitgedrukte Beeld Zijner
zelfstandigheid, en
[Filipp. 2:6, Kol. 1:15]
alle dingen draagt door het
woord
Zijner
kracht,
[ Gen. 1:3; Ps. 33:6; Joh. 1:3; Ef. 3:9; Kol. 1:16]
nadat Hij de reinigmaking onzer zonden
door Zichzelven te weeg gebracht heeft,
is gezeten aan de
rechter
hand der
Majesteit in de hoogste [hemelen];
[Ps 110]
4
zoveel
treffelijker geworden dan de engelen,
als Hij uitnemender Naam boven hen
geërft heeft.
1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon,
heden heb
Ik
U gegenereerd? en
wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en
Hij zal Mij tot een Zoon zijn?
6 En
als Hij wederom den
Eerstgeborene inbrengt in de wereld,
zegt Hij: en dat alle engelen Gods Hem aanbidden. 7 En
tot de engelen zegt Hij wel:
die Zijn engelen maakt geesten, en Zijn
dienaar een vlam des vuurs. 8
maar tot den Zoon zegt Hij:
Uw troon, o God, is van de
eeuw tot in de
eeuw alle
eeuwigheid;
de
schepter Uws koninkrijks is een rechte
schepter. 9 [1Kor. 15:28; Ps 45:6,7]
Gij hebt
rechtvaardigheid liefgehad, en ongerechtigheid
gehaat;
daarom
zalft God U! Uw God
met olie der vreugde boven Uw medegenoten.
1:10 En: Gij, Heere! hebt in den beginne de
aarde
gegrond,
en de hemelen zijn werken Uwer handen;
11 dezelve zullen
vergaan, maar
Gij blijft altijd, en zij zullen alle als een kleed
verouden; 12
En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar
Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden.
1:13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: zit aan Mijn
rechter hand,
totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank
Uwer voeten?
14
zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden,
om dergenen wil, die de zaligheid
beërven zullen?
|
Hebreeën 2 |
2:1 Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is,
opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien.
2:2 Want indien het
Woord, door de engelen gesproken,
vast
is geweest,
en alle
overtreding en
ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft;
3
hoe zullen wij ontvlieden,
indien wij op zo grote zaligheid geen
acht nemen?
dewelke, begonnen
zijnde verkondigd te worden door den Heere,
aan ons bevestigd is
geworden van degenen, die Hem gehoord hebben;
4
God bovendien
medegetuigende door [Mark 16:20]
tekenen, en
wonderen, en
menigerlei
krachten en
toedelingen des Heiligen Geestes,
naar
Zijn
wil. [Hand 14:3; Hand 19:11]
2:5 Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de
toekomende wereld,
van welke wij spreken. 6
maar
iemand heeft ergens betuigd, zeggende:
Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,
of des
mensen
zoon, dat Gij hem
bezoekt! 7
Gij hebt hem een
weinig minder gemaakt
dan de engelen;
met heerlijkheid en
eer hebt Gij hem gekroond,
en
Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen; 8
alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen.
[1Kor. 15:27]
want daarin, dat Hij hem
alle dingen heeft
onderworpen,
heeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet onderworpen zij;
doch nu zien wij
nóg niet,
dat Hem alle dingen
onderworpen zijn; 9
maar wij zien Jezus met heerlijkheid en
eer gekroond,
Die een
weinig minder dan de engelen
geworden was,
vanwege het lijden des doods,
opdat Hij door de in
genade Gods voor allen den dood
smaken zou. 10
want het
betaamde Hem,
om Welken alle dingen zijn, en
door Welken
alle dingen zijn,
dat Hij, vele kinderen
zonen tot de heerlijkheid leidende,
den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou
heiligen.
11
want, én Hij, Die
heiligt, én zij, die
geheiligd worden, zijn allen uit Eén;
om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen. 12
zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen;
[Ps 22:22]
in het midden der
gemeente zal Ik U lofzingen. 13 En
wederom: Ik zal Mijn
betrouwen op Hem stellen. En
[Ps 18:2; 2Sam 22:3]
wederom: zie daar, Ik en de
kinderen, die Mij God gegeven heeft.
[Jes 8:18; Joh 17:12]
2:14 Overmits dan de
kinderen des
vleses en bloeds deelachtig
zijn,
zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig
geworden,
opdat Hij door den dood
'te niet doen' zou dengene,
die de macht
het geweld des doods heeft had,
dat is, den duivel;
15 En
verlossen zou al degenen, die met vreze des doods,
door al hun leven,
der
dienstbaarheid onderworpen waren.
16
want waarlijk,
Hij neemt de engelen niet aan, maar
Hij neemt het
zaad Abrahams aan.
17
[Jes. 41:8,9]
Daarom was Hij
verschuldigd overeenkomstig alle
dingen
gelijkend gemaakt te worden aan de broeders
waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden,
opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn,
in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des
volks te
verzoenen.
18
want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft,
kan Hij dengenen, die verzocht worden, te hulp komen.
|
Hebreeën 3
3:1 Hierom, heilige broeders, die der hemelse
roeping deelachtig zijt,
aanmerkt den apostel en Hogepriester onzer belijdenis,
[Christus] Jezus;
2
Die getrouw is Dengene, Die Hem gesteld heeft, [Num
12:7]
gelijk ook Mozes in geheel zijn huis was.
3
Want Deze is zoveel meerder heerlijkheid waardig geacht dan Mozes,
als degene, die het huis gebouwd heeft, meerder
eer heeft, dan het huis. 4
Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd;
maar Die dit alles gebouwd heeft, is God. 5 En
Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis,
als een dienaar, tot getuiging der dingen,
die daarna gesproken zouden worden; 6
[Maar]
Christus, als de Zoon over Zijn eigen huis;
Wiens huis wij zijn, indien wij [maar]
de
vrijmoedigheid en
'den roem der hoop' tot het einde toe
vast
behouden.
3:7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt:
Heden, indien gij Zijn stem hoort, 8 zo
verhrdt uw harten niet,
gelijk het geschied is in de verbittering, ten dage der verzoeking, in de woestijn; 9
alwaar Mij uw vaders verzocht hebben; zij hebben Mij beproefd ,
en hebben Mijn werken
gezien, veertig jaren
lang.
3:10 Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht,
en sprak:
Altijd dwalen zij met het hart, en zij hebben Mijn wegen niet
bekend. 11
zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn;
Indien
zij in Mijn rust zullen ingaan!
[Num. 14:21-23, Ps 95:7-11]
12
ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij
een boos,
ongelovig hart, om af te wijken van den
levenden God; 13
maar
vermaant elkander te allen dage,
zolang als het heden genaamd wordt,
opdat niet iemand uit u verhard worde
door de verleiding der zonde. 14
want wij zijn Christus deelachtig
geworden,
zo wij anders het beginsel van dezen
vasten grond
tot het einde toe
vast
behouden; 15
terwijl er gezegd wordt:
Heden, indien gij Zijn stem hoort,
zo
verhrdt uw harten niet,
gelijk in de verbittering geschied is. 16
want sommigen, als zij die gehoord hadden, hebben Hem verbitterd,
doch niet allen, die uit Egypte door Mozes uitgegaan zijn.
17
over welke nu is Hij vertoornd geweest
veertig jaren?
Was het niet over degenen, die gezondigd hadden,
welker lichamen gevallen zijn in de
woestijn?
18 En
welken heeft Hij gezworen, dat zij in Zijn rust niet zouden ingaan,
anders dan dengenen, die
ongehoorzaam geweest waren?
19 En
wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun
ongeloof.
|
Hebreeën 4 |
4:1 Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd,
de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde,
iemand van u schijne achtergebleven te zijn. 2
want ook ons is het
Evangelie verkondigd,
gelijk als hun;
maar het
gehoorde
woord
der prediking deed hun geen nut,
dewijl het met het
geloof niet
gemengd was in degenen, die het gehoord hebben. 3
want wij, die
geloofd hebben, gaan in de rust,
gelijk Hij gezegd heeft:
Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: Indien
zij zullen ingaan in Mijn rust!
hoewel Zijn werken van de
grondlegging der wereld af al volbracht waren.
4
want Hij heeft ergens van den zevenden dag aldus gesproken: En
God heeft op den zevenden dag van al Zijn werken gerust.
[Gen 2:2]
5 En
in deze plaats wederom: Indien zij in Mijn rust zullen ingaan!
6
dewijl dan blijft, dat sommigen in dezelve rust ingaan, en
degenen, dien het eerst
Evangelie verkondigd was,
niet ingegaan zijn vanwege de ongelovigheid
ongehoorzaamheid,
4:7 Zo
bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden,
door David zeggende, zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is):
heden, indien gij Zijn stem hoort, zo
verhrdt uw harten niet. [Ps
95:7-11]
8
want indien Jozua hen
in de rust gebracht heeft,
zo had Hij daarna niet gesproken van een anderen dag. [Deut. 31:7] 9
er blijft dan een sabbatsrust over voor het
volk Gods. 10
want die ingegaan is in zijn rust,
heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne. 11
laat ons dan ons benaarstigen,
om in
die rust in te gaan;
opdat niet iemand in hetzelfde
voorbeeld
der ongelovigheid valle.
4:12 Want het
Woord Gods is
1. levend en
2.
krachtig, en
3. scherpsnijdender dan enig
tweesnijdend zwaard, en
4. gaat door tot de
verdeling
der ziel, en
des geestes, en
der samenvoegselen, en
des mergs, en
5. is een
oordeler
[1Pet 1:23; Jes 49:2; Joh 12:48]
der gedachten en
der
overleggingen des harten.
13 En
6. er is geen
schepsel onzichtbaar voor Hem;
maar alle [dingen] zijn naakt en geopend voor de [ogen] Desgenen,
7. met
Welken wij te doen hebben.
4:14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben,
Die door de hemelen doorgegaan is, [namelijk]
Jezus, den Zoon van God,
zo laat ons deze belijdenis vasthouden. 15 want wij hebben geen hogepriester,
die niet kan medelijden hebben met onze
zwakheden,
maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest,
doch zonder zonde.
16
laat ons dan met
vrijmoedigheid toegaan tot den troon der
genade,
↓
opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen,
en
genade vinden, om
geholpen te worden
ter bekwamer tijd.
|
Hebreeën 5 |
5:1 Want alle hogepriester, uit de mensen genomen,
wordt gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn,
opdat hij
offere gaven en slachtofferen voor de zonden;
2
die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden,
overmits hij ook zelf met
zwakheid omvangen is; 3 En
om derzelver
[zwakheid] wil
schuld moet hij gelijk voor het
volk,
alzo ook voor zichzelven, offeren voor de zonden.
[Lev. 9:7 ]
4 En
niemand neemt zichzelven die
eer aan,
maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aäron
[Ex. 28:1]
5:5 Alzo heeft ook
Christus Zichzelven niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden,
maar Die tot Hem gesproken heeft:
Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
6
gelijk Hij ook in een andere plaats zegt:
Gij zijt Priester in der
eeuwigheid,
[Ps 110:4; Hebr. 7:17]
naar de ordening van Melchizedek
7
Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en
smekingen
tot Dengene, Die Hem uit den dood kon
ehouden
verlossen,
met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en
(«-»Filip 2:7)
verhoord zijnde uit de vreze.
[Lukas 22:44]
8
Hoewel Hij de
Zoon was,
[nochtans]
gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden. 9 En
geheiligd
zijnde,
is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn,
één oorzaak der
eeuwige
zaligheid
geworden;
10 En
[Jes 45:17] («H7»)
is van God genaamd een Hogepriester, naar de ordening van Melchizedek
5:11 Van
Denwelken wij hebben vele dingen
woorden, veel en zwaar om te verklaren,
te zeggen, dewijl gij traag om te
horen geworden zijt. 12
want gij, daar gij leraars
verschuldigd behoordet te zijn vanwege den tijd,
hebt wederom van node, dat men u lere,
welke de
eerste beginselen zijn der
Woorden Gods; en
gij zijt geworden, als die
melk van node hebben, en niet vaste spijze. 13
want een iegelijk,
die der
melk deelachtig is,
(«-»1Kor 3:2)
die is onervaren in het
woord der
gerechtigheid;
want hij is een
kind. 14
maar der
volmaakten is de vaste spijze,
die door de gewoonheid de zinnen
geoefend hebben,
tot onderscheiding beide des goeds en des
kwaads
.
|
Hebreeën 6:1 |
daarom, nalatende het beginsel
der leer van Christus,
laat ons tot de
volmaaktheid
voortvaren; niet wederom leggende het
fondament
van de
bekering van dode werken, en
van het
geloof in God, 2
van de leer der dopen, en
van de oplegging der handen, en
van de
opstanding
der doden, en
van het
eeuwig oordeel.
3 En
dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat. 4
want het is
onmogelijk, degenen,
die eens verlicht geweest zijn, en
de hemelse
gave gesmaakt hebben, en
des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, 5 En
gesmaakt hebben het goede
woord Gods, en
de
krachten der toekomende
eeuw, 6 En
afvallig worden,
die, zeg ik,
wederom te vernieuwen tot
bekering,
als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen
en openlijk te schande maken.
6:7 Want de
aarde,
die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekwaam kruid voortbrengt
voor degenen, door welke zij ook gebouwd wordt,
die ontvangt zegen van God;
6:8 Maar die doornen en distelen draagt,
die is
verwerpelijk, en nabij de vervloeking,
welker einde is tot verbranding.
6:9 Maar, geliefden!
wij
verzekeren ons van u
betere dingen, en met de zaligheid gevoegd,
hoewel wij alzo spreken. 10
want God is niet
onrechtvaardig dat Hij uw werk zou vergeten,
en den arbeid der
liefde,
die gij aan Zijn Naam bewezen hebt,
als die de heiligen gediend hebt en nog
dient.
6:11 Maar wij begeren,
dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze,
tot de
volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; 12
opdat gij niet traag wordt,
maar navolgers zijt dergenen, die
door
geloof en lankmoedigheid
de beloftenissen
beërven.
13
want als God aan Abraham de
belofte deed, [Gen. 22:16]
dewijl Hij bij niemand,
die meerder was, had te zweren,
zo zwoer Hij bij Zichzelven, 14 [Gen. 22:17]
Zeggende: Waarlijk,
zegenende zal Ik u
zegenen, en
vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen. 15 En
alzo, lankmoediglijk verwacht hebbende,
heeft hij de belofte verkregen. 16
want de mensen zweren wel bij den meerdere dan zij zijn,
en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreken; [Ex. 22:11]
17
waarin God, willende den
erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen
de onveranderlijkheid van
Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen;
18
opdat wij, door twee onveranderlijke dingen,
in welke het
onmogelijk is dat God liege, een sterke
vertroosting zouden hebben,
wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben,
om de voorgestelde hoop vast te houden; [Num. 23:19] 19
welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk
zeker en
vast
is,
en ingaat in het binnenste van het voorhangsel; [Lev. 16:2-3]
20
daar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk
Jezus, naar
de ordening van Melchizedek
een
Hogepriester
geworden zijnde in der
eeuwigheid.
[Ps. 110:4]
|
Hebreeën 7:1 |
Want deze Melchizedek
was koning van
Salem,
een priester des Allerhoogsten Gods,
die Abraham tegemoet ging,
als hij wederkeerde van het slaan der koningen,
en hem
zegende; [Gen. 14:17-20]
2
aan welken ook Abraham van alles de tienden deelde;
die vooreerst overgezet wordt,
koning der
gerechtigheid, en
daarna ook was een koning van Salem,
hetwelk is een koning des vredes;
3
zonder vader,
zonder moeder,
zonder geslachtsrekening,
noch beginsel der dagen,
noch einde des levens hebbende;
maar den Zoon van God gelijk geworden zijnde,
blijft hij een priester
in
eeuwigheid.
7:4 Aanmerkt nu,
hoe groot deze geweest zij,
aan denwelken ook Abraham de
patriarch,
tienden gegeven heeft uit den buit. 5 En
die uit de kinderen
zonen van Levi het priesterdom ontvangen,
hebben wel bevel om tienden te nemen van het
volk,
naar
de wet, dat is, van hun broederen,
hoewel die uit de lenden van Abraham voortgekomen zijn. 6
maar hij,
die zijn geslachtsrekening uit hen niet heeft,
die heeft van Abraham tienden genomen,
en hem, die de beloftenissen had, heeft hij
gezegend.
7
Nu, zonder enig tegenspreken, hetgeen minder is,
wordt
gezegend van hetgeen
meerder is.
8 En
hier nemen wel tienden de mensen, die sterven,
maar aldaar [neemt ze die], van welken getuigd wordt, dat hHij leeft.
7:9 En, om zo te spreken, ook Levi, die tienden neemt,
heeft door Abraham tienden gegeven; 10
want hij was nog in de lenden des vaders,
als hem Melchizedek
tegemoet ging. 11
indien dan nu de volkomenheid door het Levietische priesterschap ware
(want onder hetzelve heeft het volk de wet ontvangen),
(want het
volk was onder de de wet geplaatst),
wat nood was het nog,
dat een ander priester
naar
de ordening van Melchizedek
zou opstaan, en
die niet zou gezegd worden te zijn naar
de ordening van Aäron
7:12 Want het priesterschap
veranderd zijnde,
(«-»Rom 8:3)
zo geschiedt er ook noodzakelijk
verandering
der wet.
13
want Hij, op Wien deze dingen gezegd worden, behoort tot een
anderen
stam,
van welken niemand zich tot het altaar begeven heeft. 14
want het is openbaar, dat onze Heere uit
Juda
gesproten is; [Gen. 49:10]
op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.
15 En
dit is nog veel meer openbaar,
zo er naar de gelijkenis van Melchizedek
een
ander priester opstaat:
16
Die dit niet naar
de wet des
vleselijken gebods is
geworden,
maar naar
de
kracht des onvergankelijken levens.
7:17 Want Hij getuigt:
Gij zijt Priester in der
eeuwigheid naar
de ordening van Melchizedek
18
want de
vernietiging van het voorgaande gebod
geschiedt om deszelfs zwakheids en
onprofijtelijkheids wil;
19
want
de wet heeft geen ding
volmaakt,
maar de aanleiding van een
betere hoop, door welke wij tot God genaken.
7:20 En voor zoveel het niet zonder eedzwering is geschied,
want genen zijn wel zonder eedzwering priesters geworden; 21
maar Deze met eedzwering,
door Dien, Die tot Hem gezegd heeft:
de Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: [Gen. 22:17]
Gij zijt Priester in der
eeuwigheid naar
de ordening van Melchizedek
[Ps 110:4]
22
van een zoveel
beter
verbond is Jezus Borg geworden. 23 En
genen zijn wel vele priesters geworden,
omdat zij door den dood verhinderd werden altijd te blijven; 24
maar Deze,
omdat Hij in der
eeuwigheid blijft, heeft een
onvergankelijk Priesterschap.
25
waarom Hij ook volkomenlijk kan
alig maken degenen,
die
door Hem tot God gaan,
alzo Hij altijd leeft om voor hen te
bidden.
26
want zodanig een Hogepriester
betaamde ons, |
heilig,
onnozel,
onbesmet,
afgescheiden van de zondaren, en
hoger dan de hemelen geworden;
27
Dien het niet allen dag nodig was,
gelijk den hogepriesters,
eerst voor zijn eigen zonden slachtofferen op te offeren,
daarna, voor de zonden des
volks;
want dat heeft Hij
éénmaal
gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft.
28
want
de wet stelt tot hogepriesters mensen, die
zwakheid hebben;
maar het
woord der eedzwering, die na
de wet is gevolgd,
stelt den Zoon, Die in der
eeuwigheid
geheiligd
is.
|
Hebreeën 8 |
8:1 De hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is,
dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de
rechter hand van den troon
der
mMajesteit in de hemelen:
2 [Num. 24:5,6]
een
Bedienaar des
heiligdoms, en des waren tabernakels,
welken de Heere heeft opgericht, en geen mens. 3
want een iegelijk hogepriester wordt gesteld,
om gaven en slachtofferen te offeren;
waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren.
8:4 want indien Hij op
aarde ware, zo zou Hij zelfs geen Priester zijn,
dewijl er priesters zijn, die naar
de wet gaven offeren;
5 [Kol. 2:17; Ex.
25:40]
welke het voorbeeld en de schaduw der
hemelse dingen dienen,
gelijk Mozes door
Goddelijke aanspraak vermaand was,
als hij den tabernakel volmaken zou:
want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar
de
afbeelding,
die u op den berg getoond is.
8:6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen,
als Hij ook eens
beteren
verbonds
Middelaar is,
hetwelk in
betere beloftenissen bevestigd is.
8:7 Want indien dat eerste [verbond] onberispelijk
geweest ware,
zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest. 8
want hen berispende, zegt
Hij tot hen:
ziet, de
dagen komen, spreekt de Heere, en
Ik zal over het huis Israëls, en over het huis van Juda een nieuw
verbond oprichten; 9
niet naar
het
verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb,
ten dage, als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden;
want zij zijn in dit Mijn
verbond niet gebleven, en
Ik heb op hen niet
geacht, zegt de Heere.
8:10 want dit is het
verbond, dat Ik [met] het huis Israëls
maken zal na die dagen, zegt de Heere:
Ik zal Mijn wetten
in hun
verstand geven, en
in hun harten zal Ik die inschrijven; en
Ik zal hun tot een God zijn, en
zij zullen Mij tot
één
volk zijn.
11 En [Jer. 31:31-34]
zij zullen niet leren,
een iegelijk zijn naaste, en
een iegelijk zijn broeder,
zeggende:
Ken den Heere;
want zij zullen Mij allen
kennen
van den kleine onder hen tot den grote onder hen. 12
want Ik zal hun
ongerechtigheden
genadig zijn, en
hun zonden en
hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken. 13
als Hij zegt: een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste
oud gemaakt;
dat nu
oud gemaakt is en
verouderd, is nabij de verdwijning.
|
Hebreeën 9:1 |
zo had dan wel ook het eerste [verbond]
rechten van de [gods] dienst, en het
wereldlijk
heiligdom. 2
want de tabernakel was toebereid, namelijk de eerste,
in welken was de kandelaar, en de tafel, en de
toonbroden,
welke genaamd wordt het
heilige;
9:3 Maar achter het tweede voorhangsel was de tabernakel, genaamd het
heilige der heiligen; 4
hebbende een gouden wierookvat, en
de ark des
verbonds, alom met goud overdekt, in welke was
de gouden kruik, daar het Manna in was, en
de
staf van Aäron
die gebloeid had, en
de tafelen des
verbonds. 5 En
boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid,
die het
verzoendeksel beschaduwden;
van welke dingen wij nu van stuk tot stuk
niet zullen zeggen.
9:6 Deze dingen nu, aldus toebereid zijnde, [Num. 18:2-6]
zo gingen wel de priesters in den eersten tabernakel,
te allen tijde, om de [gods] diensten te volbrengen;
7 Maar
in den tweeden [tabernakel] ging alleen de hogepriester, éénmaal des jaars,
niet zonder bloed, hetwelk hij offerde
voor zichzelven en voor des
volks
tekortkomingen.
misdaden
8
waarmede de Heilige Geest dit beduidde,
dat de weg des
heiligdoms nog niet
openbaar
gemaakt was,
zolang de eerste tabernakel nog stand had; 9
welke was een
afbeelding voor dien
tegenwoordigen tijd,
in welken gaven en slachtofferen geofferd werden,
die dengene, die den dienst pleegde, niet konden
heiligen
naar
het
geweten; 10 bestaande alleen in
spijzen, en
dranken, en
verscheidene wassingen en
rechtvaardigmakingen des vleses,
tot op den tijd der verbetering opgelegd.
9:11 Maar Christus, de Hogepriester van het der toekomende
goederen,
gekomen zijnde, is door den meerderen en
volmaakten tabernakel,
niet met handen gemaakt, dat is,
niet van dit
schepsel maaksel, 12
noch door het bloed der bokken en kalveren,
maar
door Zijn eigen bloed,
éénmaal ingegaan in het
heiligedom,
één
eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende.
13
want indien het bloed der stieren en bokken, en de as der jonge koe,
besprengende de
onreinen, hen
heiligt tot de reinigheid des vleses; 14
hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den
eeuwigen Geest
Zichzelven Gode
smetteloos onstraffelijk
opgeofferd heeft,
uw
geweten reinigen van dode werken,
om den
levenden God te dienen? 15 En
daarom is Hij de
Middelaar des nieuwen
verbonds testaments,
opdat, de dood daartussen gekomen zijnde, tot verzoening der
overtredingen,
die onder het eerste
verbond testament waren, degenen, die geroepen zijn,
de beloftenis der
eeuwige erve ontvangen zouden. 16
want waar een
verbond testament is, daar is het noodzaak,
dat de dood des
testamentsverbondmaker tussen kome; 17
want een
verbond testament is
vast
in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft,
wanneer de testamentsverbondmaker leeft.
18
waarom ook het eerste niet zonder bloed is ingewijd. 19
want als al de geboden, naar
de wet van Mozes
tot al het
volk uitgesproken waren,
nam hij het bloed der kalveren en bokken,
met water, en purperen wol, en hysop, besprengde beide
het
boek zelf, en al het
volk,
20 zeggende:
dit is het bloed des
verbonds testaments , hetwelk God aan ulieden heeft geboden. 21 En
hij besprengde desgelijks ook den tabernakel, en al de
vaten van den dienst
met het bloed. 22 En
bijna alle dingen worden door bloed gereinigd naar
de wet, en
zonder bloedstorting geschiedt geen
vergeving. 23
zo was het dan noodzaak, dat wel de
voorbeeldingen
der dingen, die in de hemelen zijn,
door deze dingen gereinigd werden,
maar de hemelse
[dingen] zelve door
betere offeranden dan deze.
9:24 Want Christus is niet ingegaan in het
heiligdom, dat met handen gemaakt is,
hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelven,
om nu te verschijnen voor het aangezicht van God
voor ons;
25
noch ook,
opdat Hij Zichzelven dikwijls zou opofferen, gelijk de hogepriester
alle jaar in het heiligdom ingaat met
vreemd bloed; 26
anders had Hij dikwijls moeten lijden
van de
grondlegging der wereld af
maar nu is Hij éénmaal
in de voleinding der
eeuwen
geopenbaard,
om de zonde
te niet te doen, door Zijnszelfs offerande.
27 En
gelijk het den mensen
gezet is,
éénmaal
te sterven, en daarna het
oordeel; 28 Al
zo ook Christus,
éénmaal
geofferd zijnde, om veler zonden weg te nemen,
zal ten anderen male
zonder zonde gezien worden
[Jes 11:11]
van degenen, die Hem verwachten tot zaligheid
door het
geloof.
|
Hebreeën 10
10.1 Want de wet, hebbende een
schaduw van het
der toekomende goederen,
niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden,
die zij alle jaren
geduriglijk opofferen,
nimmermeer
heiligen
degenen, die daar toegaan. 2
anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden,
omdat degenen, die den dienst pleegden,
geen
geweten meer zouden hebben der zonden,
eenmaal gereinigd geweest zijnde; 3
maar nu geschiedt in dezelve alle jaren weder
gedachtenis der zonden. 4
want het is
onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken
de zonden wegneme. [Lev. 16:15,21] 5
daarom, komende in de wereld, zegt Hij:
slachtoffer en offerande hebt Gij niet
gewild,
maar Gij hebt Mij het lichaam
toebereid; 6
brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd. 7
toen sprak Ik:
zie, Ik kom (in het
hoofd
begin des
boeks is van Mij geschreven),
om Uw wil te doen, o God! 8
als Hij 'te voren gezegd' had:
slachtoffer, en
offerande, en
brandoffers, en
offer voor de zonde hebt Gij niet
gewild, noch hebben U behaagd
(dewelke naar
de wet geofferd worden);
9
toen sprak Hij:
zie, Ik kom,
om Uw wil te doen, o God!
Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen, in welken wil wij
geheiligd zijn,
door de offerande des lichaams van Jezus Christus,
éénmaal
geschied. 11 En
een iegelijk priester stond wel alle dagen dienende, en
dezelfde slachtofferen dikmaals offerende,
die de zonden
nimmermeer kunnen wegnemen;
12
maar Deze, één slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende,
is in
eeuwigheid gezeten aan de
rechter hand Gods; [Psalm 110:1] 13
voorts verwachtende,
totdat Zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank Zijner voeten. 14
want met één offerande heeft Hij in
eeuwigheid
volmaakt
degenen,
die
geheiligd worden. 15 En
de Heilige Geest getuigt het ons ook; 16
want nadat Hij 'te voren gezegd' had:
Dit is het
verbond, [Jer 31:31-34; Rom 11:26-27; Hebr 8:8; Joh 6:45]
dat
verbond Ik met hen maken zal na die dagen,
zegt de Heere:
Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en
Ik zal die inschrijven in hun
verstanden; 17 En
hun zonden en hun ongerechtigheden
zal Ik geenszins meer gedenken. 18
waar nu
vergeving derzelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde.
10:19 Dewijl wij dan, broeders,
vrijmoedigheid hebben,
a. om in te gaan in het
heiligdom door het bloed van Jezus,
20
b. op een versen en levenden weg,
welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel,
dat is, door Zijn vlees; 21 En
c. dewijl wij hebben een groten Priester over het huis Gods;
22 zo
1. laat ons toegaan met een waarachtig hart,
in
volle verzekerdheid des
geloofs,
onze harten gereinigd zijnde van het kwaad
geweten, en
het lichaam gewassen zijnde met rein water. 23
2. laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vast houden;
want Die het beloofd heeft, is getrouw;
24 En
3. laat ons op elkander acht nemen,
tot opscherping
der liefde en
der goede werken; 25 En
4. laat ons onze
onderlinge bijeenkomst niet nalaten,
gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar
5. elkander
vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert.
10:26 Want zo wij
willens
zondigen,
nadat wij de
kennis der
waarheid
ontvangen hebben,
zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden; 27
maar een schrikkelijke verwachting des
oordeels, en hitte des vuurs,
dat de tegenstanders zal verslinden.
10:28 Als iemand
de wet van
Mozes heeft
te niet gedaan,
die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of
drie getuigen;
10:29 Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden,
die den Zoon van God vertreden heeft, en
het bloed des
verbonds testaments onrein geacht heeft,
waardoor hij
geheiligd was, en
den Geest der
genade smaadheid heeft aangedaan? 30
want wij
kennen Hem, Die gezegd heeft:
Mijn is de
wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En
wederom: de Heere zal
Zijn
volk
oordelen. [Deut. 32:35-36]
10:31 Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods. 32 Doch
gedenkt de vorige dagen, in dewelke, nadat gij verlicht zijt geweest,
gij veel strijd des lijdens hebt verdragen.
33
ten dele, als gij door smaadheden en verdrukkingen
een schouwspel geworden zijt; en
ten dele, als gij gemeenschap gehad hebt met degenen,
die alzo behandeld werden. 34
want gij hebt ook over mijn banden medelijden gehad, en
de roving uwer
goederen
met blijdschap aangenomen,
wetende,
dat gij hebt in uzelven een
beter en blijvend goed in de hemelen.
10:35 Werpt dan uw
vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft. 36
want gij hebt
lijdzaamheid van node,
opdat gij, den
wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen;
10:37 Want:
nog een
zeer weinig tijds
en Hij, Die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven. 38
- maar de
rechtvaardige zal
uit het geloof leven; en
[Hab 2:4]
zo iemand zich onttrekt, mMijn ziel heeft in hem geen behagen. 39
- maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten
verderve,
maar [van degenen], die geloven tot
behouding der ziel.
|
Hebreeën 11:1 |
Het Geloof
nu is een
vasten grond der dingen, die men hoopt, en
een bewijs
der zaken, die men niet ziet.
2
want door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen.11:3
Door het In geloof
verstaan wij,
dat de
eeuwen
wereld door het
woord Gods is
toebereid,
alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die
gezien worden.
11:4
Door het In geloof
heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan
Kaïn
door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij
rechtvaardig was,
[Gen 4:10]
alzo God over zijn gave getuigenis gaf; en
door hetzelve geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
11:5
Door het In geloof
is
Enoch
weggenomen geweest,
opdat hij den
dood niet
zou zien; en hij werd niet gevonden,
daarom dat hem God
weggenomen had;
want voor zijn
wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde.
6 Maar |
zonder geloof is het
onmogelijk Gode te behagen.
want die tot God komt, moet
geloven,
dat 'IK BEN'
Hij is, en [een] Beloner wordt is dergenen, die Hem zoeken.
[Matt 7:7]
|
11:7
Door het In geloof
heeft Noach
door
Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen,
die nog niet gezien werden, en bevreesd geworden zijnde,
de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin;
door welke ark hij de wereld
heeft veroordeeld, en
is geworden een
erfgenaam der
rechtvaardigheid, die naar
het geloof is.
11:8
Door het In geloof
is Abrahamgeroepen zijnde,
gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats,
die hij tot een
erfdeel ontvangen zou; en
hij is uitgegaan, niet
wetende, waar hij komen zou. 9
Door het In geloof
is hij een inwoner geweest in het
land
der belofte,
als in een
vreemd [land], en
heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob
die
medeerfgenamen waren derzelfde belofte.
10
want hij verwachtte de stad, die
fondamenten
heeft,
welker
Kunstenaar en Bouwmeester God is. 11:11
Door het In geloof
heeft ook Sara zelve
kracht ontvangen, om
zaad te
geven, en
boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard;
overmits zij Hem getrouw heeft geacht, Die het beloofd had.
12
daarom zijn ook van één,
en dat een
verstorvene, zovelen in menigte geboren,
als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is,
hetwelk ontallijk is.
11:13 Deze allen zijn in het geloof
gestorven, de beloften niet verkregen hebbende,
maar hebben dezelve
- van verre
gezien, en
geloofd ,
en omhelsd, en
- hebben beleden, dat zij gasten en
vreemdelingen op de
aarde waren.
14
want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk,
dat zij een vaderland zoeken. 15 En
indien zij aan dat vaderland gedacht hadden, van hetwelk zij uitgegaan waren,
zij zouden tijd gehad hebben, om weder te keren; 16
maar nu zijn zij begerig naar een
beter,
dat is, naar
het hemelse.
daarom schaamt Zich God hunner niet,
om hun God genaamd te worden;
want Hij had hun een stad bereid.
11:17
Door het In geloof
heeft Abraham, [Gen.22]
als hij verzocht werd,
Izak geofferd, en
hij, die de beloften ontvangen had,
heeft zijn
eniggeborene geofferd,
[Jac. 2:21] 18
tot denwelken gezegd was:
in Izak zal u het
zaad genoemd worden
overleggende,
dat God machtig was,
hem ook uit de doden te
verwekken; 19
waaruit hij hem ook bij
gelijkenis wedergekregen heeft.
11:20
Door het In geloof
heeft Izakzijn zonen Jakob en Ezau
gezegend
[Gen. 27:27-29]
aangaande toekomende dingen.
11:21
Door het In geloof
heeft Jakob stervende,
een iegelijk der zonen van Jozef
gezegend, en
heeft aangebeden, [leunende]op het opperste van zijn
staf.
11:22
Door het In geloof
heeft Jozefstervende,
gemeld van den
uitgang
der kinderen zonen Israëls,
en
heeft bevel gegeven van zijn gebeente.
11:23
Door het In geloof
werd Mozes
toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn
ouders
verborgen,
overmits zij
zagen, dat het
kinderken
schoon was; en
[Hand 7:20]
zij vreesden het gebod des konings niet.
11:24
Door het In geloof
heeft Mozes, [nu]groot geworden zijnde,
geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden;
25
verkiezende liever samen [met] het
volk
van God kwalijk gehandeld te worden,
dan
voor een tijd de genieting der zonde te hebben; 26
achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn,
dan de schatten in Egypte;
want hij zag op de vergelding des loons.
11:27
Door het In geloof
heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings;
want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke.
11:28
Door het In geloof
heeft hij het
Pascha uitgericht, en
de besprenging des bloeds,
opdat de verderver der
Eerstgeborenen hen niet raken zou.
11:29
Door het In geloof
zijn zij de
Rode Zee doorgegaan, als door het droge;
hetwelk de Egyptenaars, [ook]
verzoekende, zijn verdronken.
[Ex 14:21]
11:30
Door het In geloof
zijn de muren van Jericho gevallen,
als zij tot zeven dagen toe omringd waren geweest.
[Joz 6:15]
11:31
Door het In geloof
is Rachab de
hoer,
niet omgekomen met de
ongehoorzamen als zij de verspieders met vrede had ontvangen.
11:32 En wat zal ik nog meer zeggen?
Want de tijd zal mij ontbreken, zou ik verhalen van
Gideon en
Barak en
Samson en
Jeftha en
David en
bovendien ook Samuël en de profeten;
11:33 welken
Door het In geloof
koninkrijken hebben overwonnen,
gerechtigheid gewerktgeoefend, de
beloftenissen verkregen, de
muilen der leeuwen toegestopt; 34 De
kracht des vuurs hebben uitgeblust, de
scherpte des zwaards zijn ontvloden,
uit
zwakheid
krachten hebben gekregen,
in den krijg sterk geworden zijn,
heirlegers der
vreemden op de vlucht hebben gebracht; 35 De
vrouwen hebben hare doden uit de opstanding weder gekregen; en
anderen zijn uitgerekt geworden, de aangeboden verlossing niet aannemende,
opdat zij een
betere
opstanding verkrijgen zouden.
36 En
anderen
hebben bespottingen en
geselen
geproefd, en ook
banden en gevangenis; 37 Zijn
gestenigd geworden,
in stukken gezaagd,
verzocht,
door het zwaard ter dood gebracht;
hebben gewandeld
in schaapsvellen en
in geitenvellen;
verlaten,
verdrukt,
kwalijk gehandeld zijnde; 38
welker de wereld niet waardig
was
hebben gedoold
in woestijnen, en
op bergen, en
in spelonken, en
in holen der
aarde.
39 En
deze allen, hebbende
Door het in geloof
getuigenis gehad,
hebben de belofte niet verkregen; 40
alzo God wat
beters over ons voorzien had,
opdat zij zonder ons niet zouden
volmaakt
worden.
|
Hebreeën 12:1 |
daarom dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende,
laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en
laat ons met
lijdzaamheid
lopen de
loopbaan, die ons voorgesteld is;
12:2 Ziende op den oversten
Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus,
Dewelke,
voor de
vreugde, die Hem voorgesteld was,
het
kruis
heeft verdragen, en
schande veracht, en
is gezeten aan de rechter
hand des troons van God. 3
want
aanmerkt; [Dezen],
Die zodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft
verdragen,
opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen. 4
|
gij hebt nog tot den bloede toe niet tegengestaan,
strijdende tegen de zonde; 5 En
gij hebt vergeten de
vermaning, die tot u als tot
zonen spreekt:
Mijn zoon, acht niet klein de
kastijding des Heeren, en
bezwijkt niet, als gij van Hem bestraft wordt; 6
want dien wie de Heere liefheeft, kastijdt
Hij, en [Openb. 3:19; Spr 3:11,12]
Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt.
7
indien gij de
kastijding
verdraagt,
zo gedraagt Zich God jegens u als zonen;
want wat zoon is er,
dien de vader niet
kastijdt?
8 Maar
indien gij zonder
kastijding zijt,
welke allen deelachtig zijn geworden,
zo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen.
12:9 Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot
kastijders gehad,
en wij ontzagen hen;
zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten
onderworpen zijn,
[Num. 16:22]
en leven? 10
want genen hebben ons wel voor een korten tijd,
naar dat het hun goed dacht,
gekastijdt;
maar Deze [kastijdt] ons tot ons
nut,
opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden.
11
En
alle kastijding
als die tegenwoordig is,
schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn;
doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der
gerechtigheid dengenen,
die door dezelve
geoefend zijn.
[Filip. 1:10]
12:12 Daarom richt weder op de trage handen, en de
slappe knieën; 13 En [Jes 35:3]
maakt rechte paden voor uw voeten,
opdat hetgeen
kreupel is, niet verdraaid worde,
maar dat het veelmeer genezen worde.
[Psalm 34:14]
12:14 Jaagt den
vrede
na met allen,
en de
heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal;
12:15
Toeziende, dat niet iemand verachtere van de
genade Gods;
dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make en
door dezelve velen
ontreinigd worden.
16
dat niet iemand zij een
hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau
die
om één spijze
het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. 17
want gij weet, dat hij ook daarna, de
zegening willende
beërven,
verworpen werd; [Gen 27:38]
want hij vond geen plaats des
berouws,
hoewel hij dezelve met tranen zocht. 18
want gij zijt niet gekomen tot
den tastelijken berg, en
het brandende vuur, en
donkerheid, en
duisternis, en
onweder, 19 En tot
het geklank der bazuin, en
de stem der
woorden;
welke die ze hoorden, [Deut. 4:11,12]
baden, dat
het
woord tot hen niet meer zou gedaan worden.
20
want zij konden niet dragen,
hetgeen er geboden werd:
indien ook een gedierte den berg aanraakt,
het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden. [Ex. 19:12,13]
21 En
Mozes zo vreselijk was het gezicht, zeide:
Ik ben gans bevreesd en bevende. 22 [Deut. 9:19]
maar gij zijt gekomen tot den berg , en de stad des levenden Gods,
tot het hemelse Jeruzalem, en de vele
duizenden der engelen; 23 [Gal. 4:26]
tot de
algemene vergadering
en de
Gemeente der
eerstgeborenen,
die in de hemelen opgeschreven zijn, en
tot God, den Rechter over allen, en
de geesten der
volmaakte
rechtvaardigen;
24 En [Openb 5:11; Luk 10:20; Gen 18:25]
tot den
Middelaar des nieuwen
verbonds testaments , Jezus, en
[Gen 4:10,
1Pet 1:2]
het bloed der besprenging, dat
betere dingen spreekt dan
Abel
12:25 Ziet toe, dat gij Dien, Die spreekt, niet verwerpt;
want indien dezen niet zijn ontvloden,
die dengene verwierpen,
welke op
aarde
Goddelijke antwoorden gaf,
veelmeer zullen wij niet ontvlieden,
zo wij ons van Dien afkeren, Die van de hemelen is;
26
Wiens stem toen de
aarde bewoog;
maar nu heeft Hij
beloofd
verkondigd, zeggende:
nog éénmaal zal Ik
bewegen niet alleen de
aarde,
[Haggai 2:7]
maar ook den hemel.
27 En
dit [woord]: 'Nog eenmaal',
wijst aan de
verandering
der bewegelijke dingen,
als welke gemaakt waren,
opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn. 28
daarom, alzo wij een onbewegelijk Koninkrijk
ontvangen,
laat ons de
genade vast houden,
door dewelke wij welbehagelijk Gode mogen dienen,
met eerbied en godvruchtigheid. 29
want onze God is een verterend vuur. [Deut 4:24]
|
Hebreeën 13 |
13:1 Dat de
broederlijke liefde blijve. 2
vergeet de herbergzaamheid niet;
[Rom 12]
want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd.
3
gedenkt der gevangenen,
alsof gij mede gevangen waart; en
dergenen, die kwalijk gehandeld worden,
alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk gehandeld waart.
13:4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en
het bed onbevlekt;
maar
hoereerders en
overspelers
zal God
oordelen.
13:5 Uw wandel zij
zonder geldgierigheid; en zijt
vergenoegd met het tegenwoordig;
want Hij heeft gezegd:
Ik zal u niet begeven, en
Ik zal u niet
verlaten.
6
zodat wij
vrijmoediglijk durven zeggen:
De Heere is mij
een Helper, en ik zal niet vrezen, wat mij een mens zal doen.
13:7 Gedenkt uwer voorgangeren, die u het
Woord Gods gesproken hebben; en
volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner
wandeling.
[Ps 73:17]
13:8 Jezus Christus is
gisteren en heden
dDezelfde [en] in der
eeuwigheid.
9
wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen;
want het is goed, dat het hart gesterkt wordt door
genade, niet door spijzen,
door welke geen nuttigheid bekomen hebben, die daarin gewandeld hebben.
13:10 Wij hebben een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten,
die den tabernakel dienen. 11
want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd
in het
heiligdom door den hogepriester,
derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats. [Ex 29:14]
13:12 Daarom heeft ook Jezus,
opdat Hij door Zijn eigen bloed het
volk
zou heiligen,
buiten de poort geleden. 13
zo laat ons dan tot Hem uitgaan
buiten de legerplaats,
Zijn smaadheid dragende. 14
want wij hebben hier geen blijvende stad,
maar wij zoeken de toekomende. 15
laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen
een offerande des lofs,
dat is, de vrucht der lippen, die Zijn Naam belijden.
[Hos. 14:2; 2Kron. 29:31] 16 En
vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet;
want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen.
13:17 Zijt uw voorgangeren
gehoorzaam, en zijt hun
onderdanig;
want zij waken voor uw zielen, als die
rekenschap geven zullen;
opdat zij dat doen mogen mét vreugde en niet al zuchtende;
want dat is u niet nuttig.
13:18 Bidt voor ons;
want wij
vertrouwen, dat wij een goed
geweten hebben,
als die in alles willen eerlijk wandelen.19 En
ik bid u te meer, dat gij dit doet,
opdat ik te eerder ulieden moge wedergegeven worden.
13:20 De God nu des
vredes,
Die den grote
Herder der schapen,
door het bloed des
eeuwigen
verbonds testaments ,
[Jes 55:3, 63:11]
uit de doden
heeft wedergebracht, namelijk onze Heere Jezus [Christus],
21
Die
volmake u in alle goed werk, opdat gij
Zijn
wil moogt doen;
werkende in u, hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus;
Denwelken
zij de heerlijkheid in
alle eeuwigheid.
Amen.
13:22 Doch
ik bid u, broeders, verdraagt het
woord dezer
vermaning;
want ik heb u in het
kort geschreven.
23
weet, dat de broeder Timotheüs losgelaten is,
met welken (zo hij haast komt) ik u zal zien.
13:24 Groet al uw voorgangeren, en al de heiligen.
U groeten die van
Italië zijn.
25
de
genade zij [met] u allen.
Amen.
|