Romeinen |
inhoud
1:1. Paulus, een
dienstknecht van
Christus Jezus,
een
geroepen
apostel, afgezonderd tot het
Evangelie van God,
2
hetwelk Hij te voren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige
Schriften.3
van Zijn Zoon, Die geworden is uit het
zaad van David,
naar het vlees;
4
Die
bewezen
is te zijn de Zoon van God,
krachtelijk
naar den Geest der
heiligmaking,
vanuit de
opstanding
der doden [namelijk] Jezus Christus, onzen Heere:
5
door Welken wij hebben ontvangen
genade en het apostelschap,
tot
gehoorzaamheid des
geloofs onder al de
heidenen, voor Zijn Naam;
6
onder in welken gij ook zijt,
geroepenen
van
Jezus Christus!
1:7 Allen, die te Rome zijt,
geliefden Gods, en geroepen heiligen,
genade
[zij] u, en
vrede
van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
1:8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen,
dat uw
geloof verkondigd wordt in de gehele
wereld.9
want God is mijn Getuige,
Welken ik diene in mijn geest, in het
Evangelie Zijns Zoons,
hoe ik zonder nalaten uwer gedenke; 10 allen tijd in mijn gebeden
biddende,
of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven wierd,
door den
wil van
God, om tot ulieden te komen.11
want ik verlang om u
te zien,
opdat ik u enige
geestelijke
gave(n) mocht mededelen,
ten einde gij versterkt zoudt worden; 12
dat is, om
mede vertroost te worden onder u,
door het onderlinge
geloof, zo het uwe als het mijne.
1:13 Doch ik wil niet, dat u onbekend zij, broeders,
(«-» 15:22)
dat ik menigmaal
voorgenomen
heb tot u te komen
(en ben tot nog toe verhinderd geweest),
opdat ik ook onder u enige vrucht zou hebben,
gelijk als ook onder de andere
heidenen.
14
beiden
Grieken en
Barbaren,
beiden wijzen en
onwijzen ben ik een
schuldenaar. 15
alzo hetgeen in mij is, dat is volvaardig, om u ook, die te Rome zijt,
het
Evangelie te verkondigen. 16
want ik schaam mij des
Evangelies[van Christus] niet;
want
het is één
kracht Gods tot
zaligheid een iegelijk, die
gelooft,
eerst den Jood
en ook den
Griek.17
want de
rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve
geopenbaard
uit
geloof tot in
geloof;
gelijk geschreven is:
maar de
rechtvaardige
zal uit het
geloof
uit het geloofleven.
[Hab 2:4]
1:18
Want de
toorn Gods wordt
geopenbaard van den hemel
over alle
goddeloosheid, en
ongerechtigheid der van
mensen, [als]
die de
waarheid
in
ongerechtigheid ten onder houden.19
overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is;
want God heeft het hun
geopenbaard
.20
want Zijn
onzienlijke dingen worden, van de
schepping der
wereld aan,
[oa
Ps. 19:2]
uit de
schepselen
verstaan en doorzien, beide
[Matt 5:45, Hand 14:16,17]
1. Zijn
eeuwige
kracht en
2. Goddelijkheid,
opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.
21
[Job 12:7-9]
omdat zij, God
kennende,
Hem als
God niet hebben verheerlijkt of
gedankt; maar
zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en
hun
onverstandig hart is
verduisterd geworden; 22
zich uitgevende voor wijzen, zijn zij
dwaas geworden;
23 En
[Ps 14:1]
hebben de
heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in
de
gelijkenis
eens beelds van een verderfelijk mens,
en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten. 24
Daarom heeft God hen ook
overgegeven
in de
begeerlijkheden
hunner harten tot
onreinigheid,
om
hun lichamen onder elkander te onteren;
25
als
die,
die
de waarheids God veranderd hebben in
de
leugen,
en
het
schepsel geëerd en gediend hebben boven den
Scheppende,
Die
'te prijzen' is in der
eeuwigheid,
Amen.
26
Daarom heeft God hen
overgegeven
tot oneerlijke
bewegingen;
want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik
veranderd in het gebruik tegen nature; 27 en
insgelijks ook de mannen,
nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw,
zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander,
mannen met mannen
schandelijkheid
bedrijvende, en
de vergelding van hun dwaling,
die daartoe
behoorde, in zichzelven ontvangende.
28 En
gelijk het
hun niet
goed gedacht heeft God in
erkentenis te houden,
zo heeft God hen
overgegeven,
|
in een
verkeerden
zin, om te doen dingen, die niet betamen;
29
vervuld zijnde met alle
01.
ongerechtigheid,
02.
[hoererij,]
03.
boosheid,
04.
gierigheid,
05.
kwaadheid,
06.
vol van
nijdigheid,
07. moord,
08.
twist,
09. bedrog,
10. kwaadaardigheid;
30
11. oorblazers,
12. achterklappers,
13. haters Gods,
14.
smaders,
15.
hovaardigen,
16.
laatdunkenden,
17. vinders van
kwade
dingen,
18. den ouderen
ongehoorzaam;
31
19.
onverstandigen,
20. verbondbrekers,
21.
zonder natuurlijke liefde,
22. onverzoenlijken,
23. onbarmhartigen; 32
de welken,
daar zij
het
recht Gods
weten, [namelijk]
dat degenen,
die zulke dingen doen,
conclusie:.. des doods waardig zijn,
niet alleen dezelve doen,
maar ook
mede een welgevallen hebben in degenen, die ze doen.
Romeinen 2:1
Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens,
wie gij zijt, die [anderen]
oordeelt;
want
waarin gij een ander
oordeelt,
veroordeelt gij uzelven;
want gij, die anderen
oordeelt,
doet dezelfde dingen. 2 en
wij
weten, dat het oordeel
Gods naar waarheid is,
over degenen, die zulke dingen doen. 3 en
denkt gij dit, o mens,
die
oordeelt dengenen, die zulke dingen doen, en dezelve doet,
dat gij het
oordeel
Gods zult ontvlieden? 4
Of veracht gij den rijkdom Zijner
goedertierenheid, en
verdraagzaamheid, en
lankmoedigheid,
niet wetende,
dat de
goedertierenheid Gods u tot
bekering leidt? 5
Maar naar uw hardigheid, en onbekeerlijk hart, vergadert gij uzelven toorn als een schat,
in
den dag des
toorns en
[der]
openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods.
6
welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken;
2:7 Dengenen wél, die met
volharding in
goeddoen,
heerlijkheid, en
eer, en
onverderfelijkheid zoeken,
het
eeuwige leven;
2:8 Maar dengenen,
die
twistgierig zijn, en
die der
waarheid
ongehoorzaam, doch der
ongerechtigheid
gehoorzaam zijn,
[zal] verbolgenheid en toorn [vergolden worden];
9
Verdrukking en benauwdheid over alle
ziel des mensen, die het
kwade
werkt,
eerst van den Jood en ook van den
Griek; [2Thess. 1:6,8;
Rom. 1:16]
10
Maar heerlijkheid, en
eer, en vrede een iegelijk,
die het goede werkt,
eerst van den Jood en ook van den
Griek.
2:11 Want er is geen
aanneming des persoons bij God.
2:12 Want zovelen, als er
zonder wet gezondigd hebben,
zullen ook
zonder wet verloren gaan;
en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben,
zullen door de wet
geoordeeld worden;
2:13 Want de hoorders
der wet zijn niet
rechtvaardig voor God,
maar de
daders
der wet zullen
gerechtvaardigd worden;
|
2:14 Want wanneer de
heidenen, die de wet niet hebben,
van nature de dingen doen, die
der wet zijn,
deze, de wet niet hebbende,
zijn zichzelven een wet; 15
[als]
[Hand. 10:35]
die
betonen het werk
der wet geschreven in hun harten,
hun
geweten
medegetuigende,
en de gedachten onder elkander [hen] beschuldigende,
of ook ontschuldigende.
|
2:16 In
den dag
wanneer God de verborgene dingen der mensen zal
oordelen
door Jezus Christus,
naar
mijn
Evangelie.
2:17 Zie, gij wordt een Jood genaamd
en rust op de wet;
en roemt op God, 18
en gij
weet
[Zijn] de wil,
en beproeft de dingen,
die [daarvan] verschillen,
(«-»Filip 1:9)
zijnde
onderwezen uit de wet;
19
en gij
betrouwt uzelven te zijn
een
leidsman der blinden,
een licht dergenen, die in duisternis zijn; 20
een
onderrichter der
onwijzen, en
een leraar der
onwetenden,
hebbende de
gedaante der kennis en der
waarheid
in de wet.
21
die dan een anderen leert,
leert gij uzelven niet?
die predikt, dat men niet stelen zal,
steelt gij? 22
die zegt, dat men geen overspel doen zal,
doet gij overspel?
die van de afgoden een gruwel hebt,
berooft gij het heilige? 23
die op de wet roemt,
onteert gij God door de
overtreding
der wet?
24
want de Naam van God wordt om uwentwil
gelasterd
onder de
heidenen, [2Sam
12:14] gelijk geschreven is. 25
want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar
indien gij een
overtreder
der wet zijt,
zo is uw besnijdenis voorhuid geworden. 26
indien dan de voorhuid de
rechten
der wet bewaart,
zal niet zijn voorhuid tot een besnijdenis
gerekend worden?
27 en
zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt,
u niet
oordelen,
die door de letter en besnijdenis een
overtreder
der wet zijt?
28
want die is niet een Jood
die het in het openbaar is;
noch die is de besnijdenis,
die het in het openbaar in het vlees is; 29
maar die is een Jood
die het in het verborgen is, en
de besnijdenis des harten, in den geest,
niet in de
letter,
[is de besnijdenis;]
[Deut. 30:6]
wiens
lof niet is uit de mensen,
maar uit God.
|
Romeinen 3 |
3:1
Welk is dan het voordeel van den Jood? [Joh 4:22]
Of welk is de nuttigheid der besnijdenis? 2
vele in alle manier;
want dit is wel het eerste,
dat hun de
Woorden Gods zijn
toebetrouwd,
3
want wat is het, al zijn sommigen ongelovig geweest?
zal hun
ongelovigheid [het]
geloof van God te niet doen?
4
Dat zij verre.
Doch God zij waarachtig,
maar alle mens
leugenachtig;
gelijk als geschreven is:
[Ps 116:11; 143:2;
Job 40:8]
Opdat Gij
gerechtvaardigd wordt in Uw
woorden, en
overwint, wanneer Gij
oordeelt.
3:5 Indien nu onze
ongerechtigheid Gods
rechtvaardigheid
bevestigt,
wat zullen wij zeggen?
Is God
onrechtvaardig, als Hij toorn over ons brengt?
(Ik spreek naar den
mens.)
6
Dat zij verre,
anderszins hoe zal God de wereld
oordelen? 7
Want indien de waarheid Gods door mijn leugen overvloediger is geworden,
tot Zijn heerlijkheid,
wat word ik ook nog als een zondaar
geoordeeld? 8
En zeggen wij niet liever
(gelijk wij
gelasterd worden, en gelijk sommigen zeggen, dat wij zeggen):
Laat ons het
kwade
doen, opdat het goede daaruit kome?
Welker verdoemenis
rechtvaardig is.
9
Wat dan?
Zijn wij uitnemender?
Ganselijk niet;
want wij hebben te voren beschuldigd beiden Joden en
Grieken,
dat zij allen onder de zonde zijn; 10
|
Gelijk geschreven is:
er is niemand
rechtvaardig,
[Ps 14:2] ook niet één;
11
[Ps 53:4]
er is niemand, die verstandig is,
er is niemand, die God zoekt. 12
allen
zijn zij afgeweken,
tegelijk
te zamen zijn zij onnut geworden;
er is niemand, die
goed doet,
er is ook niet tot één toe. 13
hun keel is een geopend graf;
[Ps. 5:10; 140:4.]
met hun
tongen plegen zij bedrog;
slangenvenijn is onder hun lippen. 14
[Ps. 10:7]
welker mond vol is van
vervloeking en bitterheid;
15
[Spr. 1:16. Jes. 59:7]
hun voeten zijn
snel
om bloed te vergieten; vernieling en ellendigheid is in hun wegen;
en den weg des vredes hebben zij niet
gekend. 18
er is geen vreze Gods voor hun ogen.
[Ps. 36:2]
|
(«-»Gal 3:19)3:19 Wij
weten nu, dat al wat de wet zegt,
zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn;
opdat alle mond gestopt worde
en de gehele
wereld voor God
verdoemelijk zij.
20
Daarom zal uit de werken
der wet geen vlees
gerechtvaardigd worden,
voor Hem ;
inhoud
want door de wet is de
kennis der zonde.
|
3:21
Maar nu
is de
rechtvaardigheid Gods
geopenbaard
geworden zonder de wet,
hebbende getuigenis van de wet en de profeten:
22 Namelijk
de
rechtvaardigheid Gods door [het] geloof
van Jezus
Christus,
* tot allen, en
over allen, die
geloven;
want er is geen onderscheid. 23
want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods; 24 en
worden
om niet
gerechtvaardigd,
uit Zijn
genade,
* door de verlossing, die
in Christus Jezus is; 25
Welken God
voorgesteld
heeft tot één
verzoening,
* door [het] geloof in Zijn bled,
tot een
betoning van Zijn
rechtvaardigheid,
* door de vergeving der zonden ter
zijde te laten, [geen
vergeving ] die te voren geschied zijn
onder de
verdraagzaamheid Gods; 26
* tot een betoning van Zijn
rechtvaardigheid in
dezen tegenwoordigen tijd;
opdat Hij
rechtvaardig zij,
en
gerechtvaardigende dengene, die uit [het] geloof
van
Jezus is.
|
3:27 Waar is dan de roem?
hij is uitgesloten.
Door wat wet?
Der werken?
Neen, maar door de wet des geloofs.
3:28 Wij
besluiten dan,
dat de mens door [het] geloof
gerechtvaardigd wordt,
zonder de werken
der wet.
3:29 Is God een God der Joden alleen?
en is Hij het niet ook der
heidenen?
Ja, ook der
heidenen;
3:30 Nademaal Hij één enig God is,
Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit [het] geloof,
en de voorhuid door [het] geloof. 31
doen wij dan de wet te niet door
[het] geloof?
Dat zij verre;
maar wij bevestigen de wet.
|
Romeinen 4 |
4:1 Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham
onze vader,
gevonden heeft naar het vlees?
2
[Jes 65:1]
Want indien Abraham uit de werken
gerechtvaardigd is,
zo heeft hij roem, maar niet bij God. 3
Want wat zegt de
Schrift?
(Gen 15:6)
En
Abraham
geloofde God, en
het is hem
gerekend tot
rechtvaardigheid.
4:4 Nu dengene, die werkt,
wordt het loon niet toegerekend naar
genade,
maar naar schuld.
|
4:5 Doch dengene, die niet werkt,
maar gelooft [in Hem,] Die den
goddeloze
rechtvaardigt,
wordt zijn
geloof
gerekend tot
rechtvaardigheid.
|
4:6 Gelijk ook David den mens
zalig spreekt,
welken God de
rechtvaardigheid
toerekent zonder werken;
7
Zeggende:
alig
zijn zij,
welker ongerechtigheden vergeven zijn, en
welker zonden bedekt zijn; 8
[o.a
Jak 5:20]
alig
is de man,
welken de Heere de zonden niet
toerekent. [Ps 32]
4:9 Deze
zaligspreking dan,
is die alleen over de besnijdenis,
of ook over de voorhuid?
want wij zeggen,
dat Abraham [het] geloof
gerekend is tot rechtvaardigheid.
10
Hoe is het hem dan toegerekend?
Als hij in de besnijdenis was,
of in de voorhuid?
niet in de besnijdenis,
maar in de voorhuid. 11 en
hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen
tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs,
die hem in de voorhuid was
toegerekend:
opdat hij zou zijn
een vader van allen, die
geloven in de voorhuid zijnde,
ten einde ook hun de
rechtvaardigheid toegerekend worde; 12
en een vader der besnijdenis,
dengenen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar
die ook
wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham,
hetwelk in de voorhuid was. 13
Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn
zaad geschied, [namelijk]
dat hij een
erfgenaam der wereld zou zijn,
maar door de
rechtvaardigheid des geloofs. 14
want indien degenen, die uit de wet zijn,
erfgenamen zijn,
zo is [het] geloof ijdel geworden, en de beloftenis te niet gedaan.
15
want de wet werkt toorn;
want waar geen wet is, daar is ook geen
overtreding.
16
daarom is zij uit [het] geloof, opdat zij naar
genade zij;
ten einde de belofte
vast zij al den
zade, niet alleen dat uit
de wet is, maar
ook dat uit [het] geloof Abrahams is, welke een vader is van ons allen; 17
Gelijk geschreven staat:
Ik heb u tot één vader van vele volken gesteld
voor Hem,
[Gen. 17:5, Jes 48:13]
aan Welken hij
geloofd heeft, [namelijk] God, Die de doden levend maakt, en
roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren; 18
Welke
1. tegen hoop op hoop
geloofd heeft,
dat hij zou worden
een vader van vele
volken;
volgens hetgeen gezegd was:
alzo zal uw
zaad wezen.
19 en
2. niet verzwakt zijnde in [het] geloof,
heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt,
dat alrede
verstorven was,
alzo hij omtrent honderd jaren oud was,
noch ook dat de moeder in Sara verstorven was.
20 en hij
3. heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door
ongeloof;
maar
is gesterkt geweest in
[het] geloof,
gevende God de eer; 21 en
4. ten volle verzekerd zijnde,
dat hetgeen beloofd was,
Hij ook machtig was te doen. 22
Daarom is het hem ook tot
rechtvaardigheid
gerekend.
4:23 Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem
toegerekend is;
24
maar ook om onzentwil,
welken het zal
toegerekend worden,
namelijk dengenen, die
geloven in Hem, Die Jezus, onzen Heere,
uit de doden
opgewekt heeft;
25
[niet over
opstanding
der doden]
Welke overgeleverd is om onze
zonden, en
opgewekt om onze
rechtvaardigmaking.
|
inhoud Romeinen 5:1 |
Wij dan,
gerechtvaardigd zijnde uit [het] geloof,
hebben vrede bij God,
door onzen Heere Jezus Christus;
2
door Welken wij ook de
toegang hebben |
|
door
[het] geloof tot deze
genade, in welke wij staan,
en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods.
3 en
niet alleenlijk [dit], maar wij roemen ook in de verdrukkingen,
wetende, dat de
1&2. verdrukking
lijdzaamheid werkt; 4 en de
3.
lijdzaamheid
bevinding, en de
4.
bevinding hoop; 5 en
5. de hoop beschaamt niet,
omdat de
liefde
Gods in onze harten uitgestort is
door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. 6
Want Christus, als wij nog krachteloos waren,
is te Zijner
tijd voor de
goddelozen gestorven. 7
want nauwelijks zal iemand voor een
rechtvaardige sterven;
want voor den goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven.8
maar God
bevestigt Zijn liefde jegens ons,
dat Christus voor ons gestorven is,
als wij nog zondaars waren.
9
veel meer dan, zijnde nu
gerechtvaardigd door in Zijn bled,
zullen wij door Hem
ehouden worden
van den toorn. 10
Want indien wij,
vijanden zijnde,
met God
verzoend zijn door den dood Zijns Zoons,
veel meer zullen wij,
verzoend zijnde,
ehouden worden door
in Zijn leven. 11
en niet alleenlijk dit,
maar wij roemen ook in God,
door onzen Heere Jezus Christus,
door Welken wij nu de
verzoening gekregen hebben. |
5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, [Gen. 3:6;
1 Kor. 15:21]
en door de zonde
'de dood';
en alzo 'de dood' tot
alle mensen doorgegaan is, [Gen. 2:17;
Rom. 6:23]
'in welken' allen gezondigd hebben. 13
want tot de wet was de zonde in de
wereld;
maar de zonde wordt niet
toegerekend, als er geen wet is. |
5:14 Maar 'de dood' heeft geheerst van
Adam tot Mozes toe,
ook over degenen,
die niet gezondigd hadden in de
gelijkheid der
overtreding van
Adam,
[Jes 43:27]
welke een
voorbeeld is Desgenen, Die komen zou. 15 doch
1. niet, gelijk
de misdaad, alzo is ook
de
genadegift,
want indien,
door de misdaad van één,
velen gestorven zijn,
zo is veel meer de
genade Gods en de
gave,
door de
genade, die daar is van één mens Jezus Christus,
overvloedig geweest over velen. 16 en
2. niet, gelijk [de schuld was]
door den één, die gezondigd heeft, [alzo is]
de gift;
want de schuld is wel uit één
[misdaad]
tot verdoemenis,
maar de
genadegift is uit vele misdaden
tot
rechtvaardigmaking. 17
want indien door de misdaad van één
'de dood' geheerst heeft door dien énen,
veel meer zullen degenen,
die den overvloed der
genade en der gave der
rechtvaardigheid ontvangen,
in het leven en heersen door dien Énen, [namelijk] Jezus Christus.
|
5:18 Zo dan,
gelijk door één misdaad [de schuld gekomen] is
over
alle mensen tot verdoemenis;
alzo ook door één
rechtvaardigheid [komt de genade]
over
alle mensen tot
rechtvaardigmaking des
levens. 19
Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien énen mens
velen tot zondaars gesteld zijn geworden,
alzo zullen ook door de
gehoorzaamheid van Énen
velen tot
rechtvaardigen gesteld worden.
20
Maar de wet is bovendien ingekomen,
opdat de misdaad te meerder worde;
en waar de zonde meerder geworden is,
daar is de
genade veel meer overvloedig geweest; 21
Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot
'den dood',
alzo ook de
genade zou heersen door
rechtvaardigheid tot het
eeuwige leven,
door Jezus Christus onzen Heere.
Romeinen 6
6:1 Wat zullen wij dan zeggen?
Zullen wij in de zonde blijven,
opdat de
genade te meerder worde? 2
Dat zij verre.
|
Wij, die der zonde gestorven zijn,
hoe zullen wij nog in dezelve leven? 3
of weet gij niet, dat zovelen als
wij in
Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn
'dood' gedoopt zijn?
4
[Gal.3:27]
wij zijn dan
met Hem begraven, door den doop in
'den dood' , [Kol. 2:12]
opdat, gelijkerwijs Christus
uit de doden
opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders,
(«-»Ef 4:22)
alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.
5
Want indien wij
[met Hem] één plant geworden zijn in de
gelijkmaking Zijns
'doods' ,
zo zullen wij het ook zijn in de
gelijkmaking Zijner opstanding;
6:6 Dit
wetende,
dat onze oude mens
met
[Hem] gekruisigd is,
opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde,
opdat wij niet meer de zonde
dienen.
7
Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. 8
indien wij nu
met Christus
gestorven zijn, [Kol. 2:20]
zo
geloven wij, dat wij ook
met Hem zullen leven;
6:9
Wetende,
[niet; ↓
der doden]
dat Christus,
opgewekt
zijnde 'uit de doden',
niet meer sterft;
de dood heerst niet meer over Hem. 10
want dat Hij gestorven is,
dat is Hij der zonde
éénmaal
gestorven; en dat Hij leeft,
dat leeft Hij Gode. 11
alzo ook gijlieden,
houdt het daarvoor dat gij wel der zonde
'dood' zijt,
maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere.
6:12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam,
om haar te gehoorzamen in de
begeerlijkheden deszelven lichaams. 13 en
*
stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der
ongerechtigheid; maar *
stelt uzelven Gode, als 'uit de doden' levende
geworden zijnde, en *
[stelt] uw leden Gode tot wapenen der
gerechtigheid.14
want de zonde zal over u niet heersen;
want gij zijt niet onder de wet,
maar onder de
genade.
6:15 Wat dan?
Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de
genade?
Dat zij verre.
6:16
Weet gij niet, dat wien
gij uzelven
stelt tot
dienstknechten ter
gehoorzaamheid,
gij
dienstknechten zijt desgenen, dien gij gehoorzaamt,
a. of der zonde tot
'den dood',
b. of der
gehoorzaamheid tot
gerechtigheid?
6:17 Maar Gode zij
dank,
a. dat gij wel
dienstknechten der zonde waart,
maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt
aan het
voorbeeld der
leer, tot hetwelk gij
overgegeven zijt;
18 en
vrijgemaakt zijnde van de zonde,
b. zijt
dienstknechten gemaakt der
gerechtigheid.
6:19 Ik spreek op menselijke wijze, om der
zwakheid uws vleses wil;
want gelijk gij uw leden
gesteld hebt,
a. om dienstbaar te zijn der
onreinigheid en der
ongerechtigheid, tot
ongerechtigheid,
alzo
stelt nu uw leden,
b. om dienstbaar te zijn der
gerechtigheid, tot
heiligmaking. 20
a. Want toen gij
dienstknechten waart der zonde,
zo waart gij vrij van de
gerechtigheid. 21
wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu schaamt?
want het einde derzelve is 'de dood. 22
b. Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en
Gode
dienstbaar gemaakt zijnde,
hebt gij uw vrucht tot
heiligmaking,
en het einde
[het]
eeuwige leven. 23
a. want de
bezoldiging der zonde is 'de dood',
b. maar de
genadegift Gods is
[het]
eeuwige leven, door in Jezus Christus, onzen Heere.
|
inhoud Romeinen 7 |
7:1
Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot degenen, die de wet
verstaan)
dat de wet heerst over den mens,
zo langen tijd als hij leeft? 2
want een vrouw, die onder den man staat,
is aan den levenden man verbonden door de wet;
maar indien de man gestorven is,
zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans.
3
daarom dan, indien zij eens anderen mans wordt, terwijl de man leeft,
zo zal zij een overspeelster
genaamd worden;
maar indien de man gestorven is,
zo is zij vrij van de wet,
alzo dat zij geen overspeelster is, als zij eens anderen mans wordt.
7:4 Zo dan, mijn broeders,
gij zijt ook
der wet gedood door het lichaam van
de Christus,
opdat gij zoudt worden eens
Anderen,
namelijk Desgenen, Die van de doden
opgewekt is,
opdat wij Gode vruchten dragen zouden. 5
Want toen wij in het vlees waren,
wrochten de
bewegingen
der zonden,
die door de wet zijn, in onze leden,
om
'den dood' vruchten te dragen.
6
maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet,
overmits wij dien gestorven zijn,
onder welken wij gehouden waren;
alzo dat wij
dienen in nieuwigheid des geestes,
en niet in de
oudheid der
letter.
7:7 Wat zullen wij dan zeggen?
Is de wet zonde?
Dat zij verre.
maar Ja, ik
kende de zonde niet dan door de wet;
want ook had ik de
begeerlijkheid niet
geweten zonde te zijn,
indien de wet niet
zeide:
10
Gij zult niet begeren. 8
maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod,
heeft in mij alle
begeerlijkheid gewrocht;
want zonder de wet is de zonde
'dood'.
9
[Lev 18:5]
en zonder de wet, zo leefde ik
eertijds;
maar als het gebod gekomen is,
zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben
gestorven. 10 en
het gebod, dat ten leven was,
hetzelve is mij ten dood bevonden. 11
want de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod,
heeft mij verleid, en door hetzelve gedood. 12
alzo is dan
de wet
1.
heilig, en
2. het gebod is heilig, en
3.
rechtvaardig, en
4. goed.
7:13 Is dan het goede mij
'de dood' geworden?
Dat zij verre.
Maar de zonde is mij
'de dood' geworden;
opdat zij zou
openbaar worden zonde te zijn;
werkende mij door het goede den dood;
opdat de zonde boven mate wierd zondigende door het gebod.
7:14 Want wij
weten,
dat de wet
geestelijk is, [
Ps 51:7]
maar ik ben vleselijk,
verkocht onder de zonde. 15
want hetgeen ik doe,
dat
ken ik niet;
want hetgeen ik wil,
dat doe ik niet,
maar hetgeen ik
haat,
dat doe ik. 16 En
indien ik hetgene doe,
dat ik niet wil,
zo stem ik toe,
dat de wet goed is.
7:17 'Ik dan' doe datzelve nu niet meer,
maar de zonde, die in mij woont. 18
want ik
weet,
dat in mij, 'dat is,
in mijn vlees,' geen goed woont;
want het willen is wél bij mij,
maar het goede te doen dat vind ik niet. 19
want het goede dat ik wil,
doe ik niet,
maar het
kwade,
dat ik niet wil, dat doe ik.
7:20 Indien ik hetgene doe, dat ik niet wil,
zo doe ik nu hetzelve niet meer,
maar de zonde, die in mij woont. 21
Zo vind ik dan deze wet in mij; als ik het goede wil doen,
dat het
kwade
mij bijligt. 22
want ik heb een vermaak in de wet Gods,
naar den inwendigen mens;
23
maar ik zie een andere wet
in mijn leden,
welke strijdt tegen de wet mijns
gemoeds,
en mij gevangen neemt onder de wet der zonde,
die in mijn leden is.
7:24 Ik ellendig mens, wie zal mij
verlossen uit het lichaam dezes doods?
7:25 Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere.
(26)
Zo dan, ik zelf
dien wel met het
gemoed
de wet Gods,
maar met het vlees de wet der zonde.
|
Romeinen 8:1 |
Zo is er dan nu
geen
verdoemenis voor
degenen, die in Christus Jezus zijn,
(«-»2Kol 5:17)
die niet naar
het vlees wandelen, maar naar den Geest. 2
|
Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus
heeft mij vrijgemaakt van
de wet der zonde en des doods. 3
Want hetgeen
der wet onmogelijk was,
dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God,
Zijn Zoon zendende in
gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde,
(«-»Hebr 7:12)
de zonde veroordeeld in het vlees.
4
opdat het
recht
der wet
vervuld zou worden in ons,
die niet naar het vlees wandelen, maar
naar den Geest. 5
want die naar het vlees zijn,
bedenken, dat des vleses is;
maar die naar den Geest zijn,
[bedenken], dat des Geestes is. 6
want het bedenken des vleses
is de dood;
maar [het bedenken] des Geestes
is het leven en
vrede;
7
daarom dat het bedenken des vleses
vijandschap is tegen God;
want het
onderwerpt zich
der wet Gods niet;
want het kan ook niet. 8 en
die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.
8:9 Doch gijlieden zijt niet in het vlees, maar in den Geest, zo anders
wanneer de Geest Gods in u woont.
maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. 10 en
indien Christus
in ulieden is, zo is wel het lichaam
'dood'
om der zonden wil;
maar de geest is leven om der
gerechtigheid wil. 11 en
indien de Geest Desgenen, Die Jezus
uit de doden
opgewekt heeft,
in u woont,
zo zal Hij, Die Christus
Jezus
uit de doden
opgewekt heeft, [2Kor4:14]
ook uw sterfelijke lichamen
levend maken, door Zijn Geest, Die in u woont.
8:12 Zo dan, broeders,
wij zijn
schuldenaars niet aan het vlees,
om naar het vlees te leven.
13 Want
indien gij naar het vlees leeft,
zo zult gij sterven; maar
indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt,
zo zult gij leven. 14
Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden,
die zijn kinderen
zonen Gods.
15
Want gij hebt niet ontvangen den Geest der
dienstbaarheid wederom tot vreze;
maar gij hebt ontvangen den Geest der
'aanneming tot zonen'
door Welken wij roepen:
Abba, Vader!
8:16 Dezelve Geest
getuigt met onzen geest,
dat wij kinderen Gods zijn.
17 en
indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook
erfgenamen,
erfgenamen van God, en
medeerfgenamen
van Christus;
zo wij [anders]
met Hem
lijden,
opdat wij ook
met Hem
verheerlijkt worden.
18
Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds
niet is te waarderen tegen de heerlijkheid,
die aan ons zal
geopenbaard worden. 19
want het schepsel,
als met
opgestoken hoofde verwacht de
openbaring der kinderen zonen
Gods. 20
want het schepsel is der
ijdelheid
onderworpen,
niet gewillig,
maar om
Die[ns wil, Die het der ijdelheid] het
onderworpen heeft
in de hoop;
21 [Op hoop,]
dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de
dienstbaarheid der verderfenis,
tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.
8:22 Want wij
weten,
dat het ganse schepsel te zamen zucht, en
te zamen
[als] in barensnood is tot nu toe. 23 en niet alleen dit,
maar ook wij zelven, die de
eerstelingen des Geestes hebben,
wij ook zelven, zeg ik,
zuchten in onszelven,
verwachtende de
'aanneming tot zonen'
namelijk de verlossing onzes lichaams.
24
Want wij zijn in hope alig
geworden.
De
hoop
nu, die gezien wordt,
is geen hoop;
want hetgeen iemand ziet,
waarom zal hij het ook hopen? 25
maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien,
zo verwachten wij het met
lijdzaamheid.
8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze
zwakheden
mede te hulp;
want wij
weten
niet,
wat wij
bidden zullen, gelijk het behoort,
maar de Geest Zelf
bidt
pleit
voor ons met
onuitsprekelijke zuchtingen. 27
en
Die de harten doorzoekt,
weet, welke de mening des Geestes zij,
dewijl Hij
naar God voor de heiligen
bidt.
[Psalm 139:1,2]
|
8:28 En wij
weten dat dengenen, die God liefhebben,
alle dingen
medewerken ten goede,
namelijk dengenen, die naar
Zijn
voornemen
geroepen
zijn. 29
want die Hij
te voren gekend heeft,
die heeft Hij ook
te voren verordineerd,
den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn,
opdat Hij de
Eerstgeborene zij onder vele broederen. 30 en
die Hij
te voren verordineerd heeft,
dezen heeft Hij ook geroepen; en
die Hij geroepen heeft,
dezen heeft Hij ook
gerechtvaardigd; en
die Hij
gerechtvaardigd heeft,
dezen heeft Hij ook verheerlijkt.
8:31 Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen?
Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? (I/Emmanuël)
32
Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft,
maar heeft Hem voor ons allen overgegeven,
hoe zal Hij ons ook
met Hem niet alle dingen
schenken ?
8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen
Gods?
God is het, Die
rechtvaardig maakt.
8:34 Wie is het, die verdoemd?
Christus is het,
Die gestorven is;
ja, wat meer is,
Die ook
opgewekt is,
Die ook ter
rechter hand Gods is,
Die ook voor ons
bidt.
8:35 Wie zal ons scheiden van de liefde van
God, welke is in Christus
Jezus?
verdrukking, of
benauwdheid, of
vervolging, of
honger,
naaktheid, of
gevaar, of
zwaard?
8:36 Gelijk geschreven is:
Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood;
wij zijn
geacht als
ter slachting.
[Ps 44:23]
8:37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars,
door Hem, Die ons lief[gehad] heeft. 38
want ik ben
verzekerd, dat
noch dood,
noch leven,
noch engelen,
noch overheden,
noch
machten,
noch
tegenwoordige,
noch toekomende dingen, 39
noch hoogte,
noch diepte,
noch enig ander schepsel
ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere.
|
inhoud
Romeinen 9:1 |
Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet
(mijn
geweten mij
mede getuigenis gevende door den Heiligen Geest),
2
Dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is. 3
want ik zou zelf wel wensen
verbannen te
zijn voor van
de Christus,
voor
1. mijn broederen,
2. die mijn
maagschap zijn naar het vlees;
4
3. welke Israëlieten zijn,
4. welker is de
'aanneming tot zonen'
5. en de heerlijkheid,
6. en de
verbonden,
7. en de wetgeving,
8. en de
dienst van God,
9. en de beloftenissen; 5
[Deut 7:6; Rom 2:17; 3:2; Efez 2:12]
welker zijn de vaders, en uit welke
de Christus is, zoveel het vlees aangaat,
Dewelke is God boven allen
'te prijzen' in der
eeuwigheid.
Amen.
9:6 Doch [ik zeg dit] niet, alsof het
woord Gods ware
uitgevallen;
want die zijn niet allen Israël die uit Israël zijn. [Num. 23:19; Rom. 2:28]
7
noch omdat zij Abrahams
zaad zijn, zijn zij allen kinderen;
maar: In Izak zal u [het]
zaad genoemd worden. [Gen. 21:12]
8
dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods;
maar de kinderen der beloftenis worden voor [het]
zaad gerekend. [Gal. 4:23]
9:9 Want dit is het
woord der beloftenis:
omtrent dezen tijd zal Ik komen,
en Sara zal een zoon hebben.
10 en niet alleenlijk
[deze],
maar ook Rebekka [is daarvan een bewijs], als zij
uit één bevrucht was,
[namelijk] Izak, onzen vader. 11
want als [de kinderen]
nog niet geboren waren,
noch iets goeds of
kwaads
gedaan hadden,
opdat het
voornemen Gods, dat naar de verkiezing is,
[vast] bleve,
niet uit de werken,
maar uit den Roepende; 12
zo werd tot haar gezegd:
De meerdere zal zijn voor den mindere
dienen
13
[Gen 25:23]
gelijk geschreven is:
Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik
gehaat. [Mal. 1:2,3]
9:14 Wat zullen wij dan zeggen?
Is er
ongerechtvaardigheid bij God?
Dat zij verre.
9:15 Want Hij zegt tot Mozes
Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, [Ex. 33:19]
en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben. 16
Zo is het dan niet desgenen, die wil,
noch desgenen, die loopt,
maar des ontfermenden Gods.
9:17 Want de
Schrift
zegt tot Farao: tot ditzelve heb Ik u
verwekt, [Ex. 9:16]
opdat Ik in u Mijn
kracht bewijzen zou, en
opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse
aarde.
9:18 Zo ontfermt Hij Zich dan, diens
Hij
wil, en verhardt, dien
Hij
wil.
9:19 Gij zult dan tot mij zeggen:
Wat klaagt Hij dan nog?
Want wie heeft
Zijn
wil wederstaan? 20
maar toch, o mens,
wie zijt gij, die tegen God antwoordt?
zal ook het maaksel tot dengenen, die het gemaakt heeft, zeggen:
waarom hebt gij mij alzo gemaakt? 21 Of
heeft de pottenbakker geen macht over het
leem,
om uit denzelfden klomp te maken,
het ene
vat ter
ere, en («-»2Tim 2:20)
het andere ter onere? 22 En
of God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht
bekend maken,
met vele lankmoedigheid verdragen heeft de
vaten
des toorns, tot het
verderf
toebereid;
9:23 En opdat Hij zou
bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid
over de
vaten der barmhartigheid, die Hij
te voren bereid heeft tot heerlijkheid?
24
welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden,
maar ook uit de
heidenen.
25
gelijk Hij ook in Hosea zegt:
[Hos 2:23]
Ik zal hetgeen Mijn
volk niet was,
Mijn
volk noemen, en
die niet bemind was, Mijn beminde. 26 en
het zal zijn, in de plaats, waar tot hen gezegd was:
Gijlieden zijt
Mijn
volk
niet,
en
aldaar zullen zij kinderen
zonen des levenden Gods genaamd worden.
27 en
Jesaja roept over Israël
[Jes 10:22, 23]
Al ware het getal der kinderen
zonen Israëls gelijk het zand der zee,
zo zal het overblijfsel
ehouden
worden.
28
want Hij voleindt
een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid;
want de Heere zal een afgesneden
zaak doen op de
aarde.
[Jes 10:22,23]
En
9:29 gelijk Jesaja 'te voren gezegd' heeft:
[Jes 1:9]
Indien de Heere Sebaoth ons geen
zaad had overgelaten,
zo waren wij als
Sodom geworden, en
Gomorra gelijk gemaakt geweest.
9:30 Wat zullen wij dan zeggen?
Dat de
heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten,
de rechtvaardigheid
verkregen hebben, doch de
rechtvaardigheid, die uit [het] geloof is.
9:31 Maar Israël, die de wet der
rechtvaardigheid zocht,
is tot de wet der
rechtvaardigheid niet gekomen.
9:32 Waarom?
Omdat zij die zochten niet uit [het] geloof,
maar als uit de werken
der wet,
want zij hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots; 33
Gelijk geschreven is:
ziet,
Ik leg in
een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; en
een iegelijk, die
in Hem
gelooft, zal niet beschaamd worden.
[Jes 28:16]
|
Romeinen 10 |
10:1 Broeders, de toegenegenheid mijns harten, en het
gebed, dat ik tot God voor Israël
doe, is tot [hun] zaligheid.
2
want ik geef hun getuigenis,
dat zij een
ijver tot God hebben, maar niet met
verstand. 3
want alzo zij de
rechtvaardigheid Gods niet kennen, en
hun eigen
gerechtigheid zoeken op te richten,
zo zijn zij der
rechtvaardigheid Gods niet
onderworpen. 4
want het einde
der wet is Christus,
tot
rechtvaardigheid een iegelijk, die
gelooft.
5
want Mozes beschrijft de
rechtvaardigheid, die uit de wet is, [zeggende:] De mens, die
ze
[deze dingen] doet, zal
[door dezelve]
leven.
10:6 Maar de
rechtvaardigheid,
die uit [het] geloof is, spreekt aldus:
Zeg niet in uw hart:
wie zal in den hemel opklimmen?
hetzelve is Christus
[van boven] afbrengen. 7 Of,
wie zal in den
afgrond nederdalen?
hetzelve is Christus
uit de doden
opbrengen. 8
Maar wat zegt zij?
Nabij u is het
Woord,
in uw mond en
in uw hart.
dit is het
Woord des geloofs,
hetwelk wij prediken. 9 [Namelijk,]
indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en
met uw hart
geloven,
dat God Hem
uit de doden
opgewekt heeft, zo zult gij
alig
worden. 10
want
met het hart
gelooft men ter
rechtvaardigheid en
met den mond belijdt men ter
zaligheid.
11
Want de
Schrift zegt:
een iegelijk, die
in Hem
gelooft, die zal
niet beschaamd worden.
12
want er is geen onderscheid,
noch van
Jood noch van
Griek;
want éénzelfde is Heere van allen,
rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen. 13
want een iegelijk, die den Naam des Heeren
zal aanroepen, zal
alig worden.
10:14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen,
in Welken zij niet
geloofd hebben? En
hoe zullen zij in Hem
geloven,
van Welken zij niet gehoord hebben? En
hoe zullen zij horen,
zonder die hun predikt? 15 En
hoe zullen zij prediken,
indien zij niet gezonden worden?
Gelijk geschreven is:
hoe liefelijk zijn de
voeten dergenen,
die
vrede
verkondigen,
dergenen, die het
goede
verkondigen!
10:16 Doch zij zijn niet allen het
Evangelie gehoorzaam geweest;
want Jesaja zegt:
Heere, wie heeft onze
prediking
verslag
geloofd?
[Jes 53:1; ]
|
10:17 Zo is dan [het] geloof uit het
gehoor, en
het
gehoor door
het
Woord van
Christus
Gods ,
18
maar ik zeg:
Hebben zij het niet gehoord?
Ja toch,
hun geluid is over de gehele
aarde uitgegaan, en
hun
woorden tot de einden der
wereld.
19
[Ps 19]
maar ik zeg:
Heeft Israël het niet
verstaan?
Mozes
zegt eerst: [Deut 32:21]
Ik zal ulieden
tot jaloersheid verwekken door degenen, die geen
zijn
volk;
door een onverstandig
volk zal ik u tot toorn verwekken.
20 En
Jesaja verstout zich, en zegt: [Jes 65:1]
Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten;
Ik ben openbaar geworden dengenen, die [naar] Mij niet vraagden.
21
maar tegen Israël zegt Hij:
Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt
tot een
ongehoorzaam en tegensprekend
volk. [Jes 65:2] |
Romeinen 11 |
11:1 Ik zeg dan: Heeft God Zijn
volk verstoten?
Dat zij verre;
want ik ben ook een Israëliet, uit
het
zaad Abrahams, van den stam Benjamin.
2
God heeft Zijn
volk niet verstoten, hetwelk Hij te voren gekend heeft.
Of
weet gij niet,
wat de
Schrift
zegt van Elia,
hoe hij God
aanspreekt tegen Israël, zeggende:
3 [1 Kon 19:10]
Heere! zij hebben
Uw profeten gedood, en
Uw altaren omgeworpen; en
ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn
ziel.
4
maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord?
Ik heb Mijzelven nog zeven duizend mannen overgelaten,
die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben. 5
alzo is er dan ook in dezen tegenwoordigen tijd een
overblijfsel
geworden,
naar de verkiezing der
genade. 6 En
Indien het door
genade is,
zo is het niet meer uit de werken;
anderszins is de
genade geen
genade meer; en
indien het is uit de werken,
zo is het geen
genade meer;
anderszins is het werk geen werk meer.
11:7 Wat dan?
Hetgeen Israël zoekt,
dat heeft het niet verkregen;
maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en
de anderen zijn verhard geworden. 8
Gelijk geschreven is:
God heeft hun gegeven een
geest des diepen slaaps;
ogen om niet te zien, en
oren om niet te horen
tot op den huidigen dag.
11:9 En David zegt:
[Ps 69:22]
Hun tafel worde
tot een strik, en
tot een
val, en
tot een aanstoot, en
tot een vergelding voor hen. 10
dat hun ogen verduisterd worden, om niet te zien; en
verkrom hun rug allen tijd.
11:11 Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden?
Dat zij verre;
maar door hun
val is de zaligheid den
heidenen
geworden,
om hen
tot jaloersheid te verwekken.
12 en
[Deut 32:21]
indien hun val de rijkdom is der wereld,
en hun vermindering de rijkdom der
heidenen,
hoeveel te meer hun volheid!
|
11:13 Want ik spreek tot u,
heidenen,
voor zoveel ik der
heidenen
apostel ben;
ik maak mijn bediening heerlijk;
14
of ik enigszins mijn vlees
tot jaloersheid verwekken,
en enigen uit hen
ehouden
mocht. 15 want
indien hun verwerping de
verzoening is der wereld,
wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven
uit de doden?
16 En
indien de
eerstelingen heilig zijn,
zo is ook het
deeg heilig, en
indien
de Wortel heilig is,
zo zijn ook de takken heilig. 17 En
zo enige der takken afgebroken zijn,
en gij, een wilde olijfboom zijnde,
in derzelver plaats zijt ingeënt,
en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden,
18
zo
bluft
roem niet tegen de takken; en
indien gij daartegen
bluft
roemt ,
gij draagt den wortel niet, maar
de Wortel u.
19
gij zult dan zeggen:
de takken zijn afgebroken,
opdat ik zou ingeënt worden. 20
Het is wel;
zij zijn door
ongeloof afgebroken, en
gij staat door [het] geloof.
Zijt niet hooggevoelende, maar vrees.
11:21 Want is het, dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft,
zie toe, dat Hij ook mogelijk u niet spare. 22
zie dan de
goedertierenheid en de strengheid van God;
de strengheid wel over degenen, die gevallen zijn,
maar de
goedertierenheid over u,
indien gij in de
goedertierenheid blijft;
anderszins zult ook gij afgehouwen worden. 23
maar ook zij,
indien zij in het
ongeloof niet blijven,
zullen ingeënt worden;
want God is machtig om dezelve weder in te enten. 24
want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom, die van nature wild was,
en tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt;
hoeveel te meer zullen deze,
die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geënt worden?
11:25 Want ik wil niet, broeders,
dat u deze
verborgenheid onbekend zij
opdat gij niet wijs zijt, bij uzelven,
dat de
verharding
voor een deel over Israël gekomen is,
totdat de volheid
der
heidenen zal
ingegaan zijn.
[Jes 6:11]
26 En
alzo zal geheel Israël
alig
worden;
gelijk geschreven is:
|
De
Verlosser zal uit
komen en
zal de
goddeloosheden afwenden van Jakob
[Jes 27:9] 27 En
dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen. |
11:28 Zo zijn zij wel vijanden aangaande het
Evangelie,
om uwentwil, 29 |
maar aangaande de
verkiezing zijn zij beminden,
om der vaderen wil; 29
want de
genadegiften en de
roeping Gods zijn
onberouwelijk.
30 |
want gelijkerwijs ook gijlieden
eertijds Gode
ongehoorzaam geweest zijt,
maar nu barmhartigheid verkregen hebt door dezer ongehoorzaamheid;
31
alzo zijn ook dezen
nu
ongehoorzaam geweest,
opdat ook zij door uw barmhartigheid zouden barmhartigheid verkrijgen. 32
want God heeft [hen] allen onder de ongehoorzaamheid
besloten,
opdat Hij [hun] allen zou barmhartig zijn.
[Gal. 3:22]
11:33 O diepte des rijkdoms,
[beide]
der wijsheid
en
der kennis Gods,
hoe
ondoorzoekelijk zijn Zijn
oordelen, en
(«-»Ef 3:18)
onnaspeurlijk Zijn wegen!
34
want wie heeft den zin
des Heeren
gekend?
[Job 15:8; Jer. 23:18]
(«-»1kor 2:16)
Of wie is Zijn raadsman geweest? 35
[Jes 40:25, 46:5]
Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? 36
|
Want
* uit
Hem, en [Spr. 16:4; 1 Kor. 8:6]
* door Hem, en
* tot Hem
zijn
alle
[dingen]. [1Kor 15:28]
Hem [zij] de heerlijkheid in der
eeuwigheid.
Amen.
|
inhoud Romeinen 12 |
12:1
Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods,
dat gij uw lichamen
stelt tot een levende, heilige en Gode
welbehagelijke
offerande,
welke is uw
redelijke
godsdienst.
2 En
wordt
dezer
eeuw
wereld niet
gelijkvormig;
maar
wordt veranderd door de
vernieuwing uws
gemoeds,
[Ef. 4:23;
5:10,17]
opdat gij moogt beproeven, welke de
1.
goede, en
2.
welbehagelijke
en
3.
volmaakte
wil van God zij.
3
want door de
genade,
die mij gegeven
is, zeg ik een iegelijk, die onder u is,
dat hij niet wijs zij boven hetgeen men
behoort
wijs te zijn;
maar dat hij
wijs zij tot matigheid,
gelijk als God een iegelijk de
mate des geloofs gedeeld heeft. 4
Want gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en
de leden alle niet dezelfde werking hebben; 5
alzo zijn wij velen één lichaam in Christus,
maar elkéén zijn wij elkanders leden. 6
Hebbende nu verscheidene
gave(n),
naar de
genade, die ons gegeven is, 7
[Zo laat ons die gaven besteden],
naar de
mate des geloofs;
1. hetzij profetie,
2. hetzij bediening, in het bedienen;
3. hetzij die leert, in het leren; 8
4. hetzij die
vermaant, in het
vermanen;
5. die uitdeelt, in
eenvoudigheid;
6. die een voorstander is, in naarstigheid;
7. die barmhartigheid doet, in
blijmoedigheid.
(«-»1Kor 13:4)12:9 De
liefde zij
ongeveinsd;
01. hebt een afkeer van het boze, en
hangt het goede aan.
10
02. hebt elkander
hartelijk lief
met
broederlijke liefde;
met
eer de een den ander voorgaande. 11
03. zijt niet traag in het benaarstigen.
04. zijt vurig van geest
05. dient den Heere.
12
06.
verblijdt u in de hoop.
07. zijt geduldig in de verdrukking.
08. volhardt in het
gebed!. 13
09. deelt mede tot de behoeften der heiligen.
10. tracht naar herbergzaamheid. 14
[Hebr 13:2]
11. zegent hen, die u vervolgen;
12. zegent en vervloekt niet.
15
13.
verblijdt u met de blijden; en
14. weent met de wenenden. 16
15. weest
ééns
gezind onder elkander.
16.
tracht niet naar de hoge dingen,
maar
17.
voegt u tot de
nederige.
18. zijt niet wijs bij uzelven. 17
19. vergeldt niemand
kwaad
voor
kwaad.
20. bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 18
Indien het mogelijk is, zoveel in u is,
21. houdt vrede met alle mensen. 19
22. wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats;
[Efez 4:26]
want er is geschreven:
[Lev. 19:18; Deut. 32:35; 2Thess. 1:6,7]
Mij komt de
wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere.
20
indien dan uw vijand hongert,
23. zo spijzigt hem;
indien hem dorst,
24. zo geeft hem te drinken;
want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen. 21
25. wordt van het
kwade
niet
overwonnen,
maar
26.
overwining het
kwade
door het goede.
|
Romeinen 13 |
13:1 Alle
ziel zij den
superieur zijnde
machten,
onderworpen;
over haar gesteld,
want er is geen macht dan van God, en
de machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd. 2
alzo dat die zich tegen de macht stelt,
de ordinantie van God wederstaat; en
die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen.
3
want de oversten
zijn niet tot een
vreze den
goede
werken,
maar den
kwaden
.
wilt gij nu de macht niet vrezen,
doe het goede,
en
gij zult prijs van haar hebben;
4
want zij is Gods dienares,
u ten goede.
maar indien gij
kwaad
doet,
zo vrees;
want zij draagt het zwaard niet te vergeefs;
want zij is Gods dienares,
een
wreekster tot
straf dengene, die
kwaad
doet. 5
Daarom is het nodig
onderworpen te zijn,
niet alleen om der
straffe,
maar ook om des
gewetens wil. 6
want daarom betaalt gij ook
schattingen;
want zij zijn dienaars van God,
in ditzelve geduriglijk bezig zijnde.
13:7 Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt;
schatting,
dien gij de schatting,
tol, dien gij den tol,
vreze, dien gij de vreze,
eer, dien gij de
eer schuldig zijt.
13:8 Zijt niemand iets
schuldig, dan elkander lief te hebben;
want die den ander liefheeft, die heeft de wet
vervuld.
9
[Gal 5:14]
want dit:
gij zult geen overspel doen,
gij zult niet doden,
gij zult niet stelen,
10
gij zult geen
vlse
getuigenis geven,
gij zult niet begeren;
en zo er enig ander gebod is,
wordt in dit
woord als in
één hoofdsom begrepen,
[namelijk] in dit:
gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven.
13:10 De
liefde
doet den naaste geen
kwaad
.
Zo is dan de liefde de vervulling
der wet.
11
en dit [zeg ik te meer], dewijl wij de gelegenheid des tijds
weten,
dat het de ure is,
dat wij nu uit den slaap
opwaken;
want de zaligheid is
ons nu nader, dan toen wij eerst
geloofd hebben.
12
de nacht is voorbijgegaan, en
de dag is nabij gekomen.
Laat ons dan
afleggen de werken der duisternis, en
aandoen de wapenen des lichts.
13
Laat ons, als in
den dag, eerlijk wandelen;
niet in brasserijen en dronkenschappen,
niet in
slaapkameren en
ontuchtigheden,
niet in
twist en
nijdigheid; 14
Maar
doet aan den Heere Jezus Christus, en
verzorgt het vlees niet tot
begeerlijkheden.
|
Romeinen 14 |
14:1 Dengene nu,
(«-»1Kor 8:7)
die zwak is in [het] geloof,
neemt aan,
maar niet tot twistige samensprekingen. 2
de één
gelooft wel,
dat men alles eten mag,
maar die zwak is,
eet moeskruiden. 3
die daar eet,
verachte hem niet, die niet eet; en
die niet eet,
oordele hem niet, die daar eet;
want God heeft hem aangenomen.
14:4 Wie zijt gij, die eens
anderen huisknecht
oordeelt?
hij staat, of hij valt zijn eigen heer;
doch hij zal vastgesteld worden,
want God is machtig hem vast te stellen.
5
De één
acht wel den enen dag boven den anderen dag;
maar de ander
acht al de dagen gelijk.
Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten
volle verzekerd. 6
die den dag
gezind is, die
gezind hem voor den Heere; en
[die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere.]
die daar eet, die eet zulks den Heere,
want hij dankt God; en
die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en
hij dankt God.
7
want niemand van ons leeft zichzelven, en niemand sterft zichzelven. 8
want
hetzij dat wij leven, wij leven den Heere;
hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere.
hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven,
wij zijn des Heeren.
14:9 Want daartoe is Christus ook gestorven[, en opgestaan,] en weder levend
geworden,
opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.
14:10 maar gij, wat
oordeelt gij uw broeder?
of ook gij, wat veracht gij uw broeder?
Want wij zullen allen
voor den
rechterstoel
van
God/Christus
gesteld worden.
11
Want er is geschreven: [Jes. 45:23]
Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal
alle
knie zich buigen,
[Jes 45:23]
en alle
tong zal God belijden.
12
Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode
rekenschap geven.
14:13 Laat ons dan elkander niet meer
oordelen;
maar
oordeelt dit liever, namelijk,
dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.
14
Ik
weet en ben
verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven;
dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein.
15
maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt,
zo wandelt gij niet meer naar
liefde.
verderf dien niet met uw spijze,
voor welken Christus gestorven is. 16
dat dan uw
goed niet
gelasterd worde.
14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar
rechtvaardigheid, en
vrede, en
blijdschap,
door den Heiligen Geest. 18
Want die Christus in deze dingen
dient,
is Gode
welbehagelijk en
aangenaam den mensen. 19
zo dan laat ons
najagen,
hetgeen tot den vrede, en
hetgeen tot de
stichting onder elkander dient. 20
verbreek het werk van God niet om der spijze wil.
Alle dingen zijn wel rein;
maar het is
kwaad
den mens, die met aanstoot eet.
14:21 Het is goed
geen vlees te eten,
noch wijn te drinken,
(«-»1Kor 8:13)noch iets, waaraan uw broeder
zich stoot,
of geërgerd wordt,
of waarin hij zwak is. 22
Hebt gij geloof?
hebt dat bij uzelven
voor God.
alig
is hij,
die
zichzelven niet
oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt.
23
Maar die twijfelt, indien hij eet,
is veroordeeld,
omdat
hij niet uit [het] geloof eet.
en al wat uit [het] geloof niet is,
dat is zonde.
|
Romeinen 15 |
15:1 Maar wij, die sterk zijn, zijn
schuldig
de
zwakheden der
onsterken te dragen, en
niet onszelven te behagen. 2
dat dan een iegelijk van ons
zijn naaste behage ten tot in het
goede, tot
stichting. 3
want ook Christus heeft Zichzelven niet behaagd, maar gelijk geschreven is:
de smadingen dergenen, die U smaden, zijn op Mij gevallen. [Ps 69:10]
4
want al wat te voren geschreven is,
dat is tot onze lering te voren geschreven,
opdat wij, door
lijdzaamheid en
vertroosting der
Schriften,
hoop hebben zouden. 5
doch de God der
lijdzaamheid en der
vertroosting geve u,
dat gij
eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus;
6
opdat gij
eendrachtelijk, met één mond,
moogt verheerlijken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. 7
daarom neemt aan elkander aan,
gelijk ook Christus ons aangenomen heeft, tot de heerlijkheid Gods.
15:8 En ik zeg, dat Jezus Christus een dienaar
geworden is der besnijdenis,
vanwege de waarheid Gods,
opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen;
[Micha 7:20]
en de
heidenen God vanwege de barmhartigheid zouden verheerlijken;
gelijk geschreven is:
Daarom zal ik U belijden
onder de
heidenen, en Uw
Naam lofzingen.
10 en
wederom zegt Hij:
Weest
vrolijk, gij
heidenen met
Zijn
volk!
11 en
wederom:
Looft den Heere,
al gij
heidenen, en prijst Hem, al gij
volken! 12 en
Ps.
66 & 105
wederom zegt
:
Er zal zijn
de Wortel van
Jessai en
Die opstaat, om over de
heidenen te gebieden; op Hem zullen de
heidenen hopen.
inhoud
15:13 De God nu der
hoop
vervulle ulieden met alle blijdschap en
vrede in het
geloven,
opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop,
door de
kracht des Heiligen Geestes.
14 Doch,
mijn broeders,
ook ik zelf ben
verzekerd van u,
dat gij ook zelven vol zijt van goedheid,
vervuld met alle kennis,
machtig om ook elkander te
vermanen.
15:15 Maar ik heb u eensdeels te stoutelijker geschreven, broeders,
u als [wederom dit] indachtig makende,
om de
genade, die mij van God gegeven is;
16
opdat ik een dienaar
van Christus Jezus zij onder de
heidenen,
[Maleachi 2:7]
het
Evangelie van God
bedienende,
opdat de offerande der
heidenen aangenaam worde,
opmerking
geheiligd door den Heiligen Geest.
17 |
HSV: om een dienaar van Jezus Christus te zijn voor de heidenen,
door het
Evangelie van God als een priester te dienen,
opdat het offer van de heidenen welgevallig zou zijn aan God,
geheiligd door de Heilige Geest.
|
Het gaat hier niet over het offer dat de heidenen zelf zullen brengen,
maar over hen die Paulus uit de
heidenen tot God zal bekeren, en zo door zijn dienst als een offer aan God zal aanbieden. |
Concordant Commentaar
Hoewel de priesters in Jeruzalem nog steeds de offers brachten naar de wet, waren hun diensten niet aanvaardbaar voor God, want zij hadden het ware
Lam van God verworpen. God had geen genoegen in het bloed van geslachte beesten, want de harten van de offeraars waren ver van Hem. Is het niet wonderlijk hoe God, in Zijn wijsheid, echte aanbidders vindt onder de verachte vreemdelingen, die zichzelf aanbieden als levende offers die Hem een genoegen doen?
In geest neemt Paulus’ bediening onder de naties de plaats in van het goddelijk ritueel in Jeruzalem.
Hij heeft een ambt als een priester. Hoewel niet geheiligd door het altaar in Jeruzalem, werden zij geheiligd door de heilige Geest. |
|
zo heb ik dan roem
in
hristus Jezus in die dingen, die God aangaan. 18
Want ik zou niet durven iets zeggen,
hetwelk Christus door mij niet gewrocht heeft,
tot
gehoorzaamheid der
heidenen, met
woorden en werken;
19
door
kracht van tekenen en wonderheden, en
door de
kracht van den Geest Gods,
zodat ik, van Jeruzalem af, en rondom, tot Illyrikum toe, |
Willem Albert Bachiene: Illyrikum of Illyrie:
Deze landstraak was de eindpaal der reizen door Paulus gedaan
Handelingen 19:1
En het geschiedde, terwijl Apollos te Korinthe was,
dat Paulus, de bovenste delen des lands doorreisd hebbende, te Efeze kwam
|
het
Evangelie van
de Christus
vervuld heb.
20 en
alzo zeer begerig geweest ben om het
Evangelie te verkondigen,
niet waar Christus genoemd was,
opdat ik niet op eens
anders
fondament
zou bouwen; 21
maar gelijk geschreven is:
Denwelken van Hem niet was geboodschapt,
die zullen het zien; en
dewelke het niet gehoord hebben, [Jes. 52:15]
die zullen het verstaan.
22
(«-» 1:13)
waarom ik ook menigmaal verhinderd geweest ben tot u te komen.
15:23 Maar nu geen plaats meer hebbende in deze gewesten, en
van over vele jaren groot verlangen hebbende, om tot u te komen, 24
zo zal ik, wanneer ik naar Spanje reis,
tot u komen;
want ik hoop in het doorreizen u te zien, en van u derwaarts geleid te worden,
als ik eerst van ulieder tegenwoordigheid eensdeels verzadigd zal zijn.
15:25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende
de heiligen. 26
want het heeft dien van
Macedonië en Achaje |
|
goed gedacht een gemene handreiking te doen
aan de armen onder de heiligen, die te Jeruzalem zijn.
27
want het heeft hun zo goed gedacht; ook zijn zij hun
schuldenaars;
want indien de
heidenen hunner
geestelijke [goederen] deelachtig zijn geworden,
zo zijn zij ook
schuldig
hen van
lichamelijke
[goederen] te dienen. 28
Als ik dan dit volbracht, en hun deze vrucht verzegeld zal hebben,
zo zal ik door ulieder stad naar Spanje afkomen.
15:29 En ik
weet, dat ik, tot u komende,
met vollen zegen des
Evangelies van Christus komen zal.
30
en
ik bid u, broeders, door onzen Heere Jezus Christus, en door de liefde des Geestes,
dat gij
met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij;
31
opopdat ik mag
bevrijd worden van de
ongehoorzamen in Judea, en
dat deze mijn dienst, dien ik aan Jeruzalem doe, aangenaam zij den heiligen;
32
opdat ik met blijdschap, door den
wil van
God,
tot u mag komen, en
met u verkwikt worden.
33 En
de God
nu des
vredes
[zij] met u allen.
Amen.
|
Romeinen 16 |
16:1 En ik
beveel aan u Febeonze zuster,
die een dienares is der
Gemeente,
die te Kenchreën is; 2 |
|
opdat gij haar ontvangt in den Heere,
gelijk het den heiligen
betaamt, en haar
bijstaat,
in wat zaak zij u zou mogen van doen hebben;
want zij is een voorstandster geweest van velen,
ook van mijzelven. 3Groet
Priscilla
en
Aquila
mijn
medewerkers
in Christus Jezus; 4
die voor mijn
leven hun hals gesteld hebben;
denwelken niet alleen ik danke,
maar ook al de
gemeenten
der
heidenen.5
groet ook de
gemeente in hun huis.
Groet Epenetusmijn beminde,
die de
eersteling is van Achaje in
Christus . 6
Groet Maria die veel
voor ons gearbeid heeft u moeite voor u gegeven heeft.7
Groet Andronikus en Junias mijn
magen, en mijn
medegevangenen,
welke vermaard zijn onder de apostelen,
die ook voor mij in Christus gekomen [geweest] zijn. 8
Groet Amplias mijn beminde in den Heere.
9
Groet Urbanus onzen
medearbeider
in Christus, en
Stachys mijn beminde.
10
Groet
Apelles die
beproefd is in Christus.
Groet hen, die van [het huisgezin van]
Aristobulus zijn.
11
Groet Herodion die van mijn
maagschap is.
Groet hen, die [van het huisgezin] van
Narcissus zijn, [degenen namelijk,]
die in den Heere zijn. 12
Groet Tryfena en Tryfosa
[vrouwen] die in den Heere arbeiden.
Groet Persis
de beminde [zuster], die veel gearbeid heeft in den Heere. 13
Groet
Rufus den
uitverkorene in den Heere, en zijn moeder en de mijne.
14
Groet Asynkritus
Flegon
Hermas
Patrobas
Hermes
en de broeders, die
met hen zijn. 15
Groet
Filologus en
Julia
Nereus en zijn zuster,
en Olympas en al de heiligen, die
met henlieden zijn. 16
Groet elkander met een heiligen kus.
De
Gemeenten
van
de Christus groeten ulieden.
|
16:17 En
ik bid u, broeders, neemt acht op degenen,
die tweedracht
en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van ons geleerd hebt; en
wijkt af van dezelve. 18
want dezulken
dienen
onzen Heere [Jezus] Christus niet, maar hun
buik; en
[Filip 3:19]
verleiden door schoonspreken en prijzen de harten der
eenvoudigen. 19
Want uw
gehoorzaamheid is tot [kennis van] allen gekomen.
Ik
verblijde mij dan uwenthalve; en ik wil,
dat gij wijs zijt tot in het
goede, doch
onnozel in het
kwade.
20 En
de God
nu des
vredes zal den
satan
haast onder uw voeten verpletteren.
De
genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden.
Amen.
|
16:21 U groeten, Timotheüs mijn
medearbeider,
en Lucius en
Jason
en Socipater mijn
bloedverwanten.
22
ik, Tertius die den brief geschreven heb, groet u in den Heere.
23
U groet Gajus de
huiswaard van mij en van de gehele
Gemeente.
U groet Erastus de rentmeester der stad, en de broeder Quartus.
[24
De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen.
Amen.]
|
inhoud16:25 Hem nu, Die machtig is u te bevestigen,
naar
mijn
Evangelie
en de prediking van Christus Jezus,
naar de
openbaring der
verborgenheid,
die van de tijden der
eeuwen verzwegen is geweest; 26
maar nu
geopenbaard
is, [en]
door de profetische
Schriften,
naar het bevel des
eeuwigen Gods,
tot
in
gehoorzaamheid des geloofs, onder
tot in al de
heidenen
bekend is gemaakt;
27
Den zelven alleen wijzen God zij door
Christus Jezus de heerlijkheid tot in [der]
eeuwigheid.
Amen.
|