Arneomai, G720, 32x
1. tegenstrijdig zijn (door te zeggen) 2. (concreet) ontkennen. 3. (impliciet) loochenen, verwerpen, afzien of verstoten. |
Mattheüs 10:33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, ![]() Mattheüs 26:72 En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet. Mattheüs 26:70; Marcus 14:68; Johannes 18:27 Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat gij zegt. ![]() Marcus 14:70 Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileër, en uw spraak gelijkt. Lukas 12:9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, ![]() Lukas 22:57 Maar hij verloochende Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet. Johannes 1:20 En hij beleed en loochende het niet; en beleed: Ik ben de Christus niet. Johannes 18:25 En Simon Petrus stond en warmde zich. ![]() ![]() ![]() Handelingen 3:13 De God Abrahams, en Izaks, en Jakobs, de God onzer vaderen, ![]() ![]() ![]() Handelingen 3:14 Maar gij hebt den Heilige en Rechtvaardige verloochend, ![]() Handelingen 4:16 ![]() Want dat er een bekend teken door hen geschied is, is openbaar aan allen, die te Jeruzalem wonen, ![]() Handelingen 7:35 ![]() Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? ![]() ![]() ![]() 1 Timotheüs 5:8 Doch zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, ![]() |
2 Timotheüs 2:12![]() ![]() 2 Timotheüs 2:13 Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelven niet verloochenen. |
2 Timotheüs 3:5 Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. ![]() Titus 1:16 Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, ![]() Titus 2:12 En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, ![]() Hebreeën 11:24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; 2 Petrus 2:1 En er zijn ook v ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() 1 Johannes 2:22 Wie is de leugenaar, dan die loochent, dat Jezus is de Christus? ![]() 1 Johannes 2:23 Een iegelijk, die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. Judas 1:4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelfde oordeel te voren opgeschreven zijn, goddelozen, ![]() ![]() Openbaring 2:13 Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, ![]() ![]() welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont. Openbaring 3:8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; ![]() |
Aparneomai, G533, 12x = volledig ontkennen, d.w.z. ontkennen, onthouden |
Mattheüs 16:24; Marcus 8:34;
Lukas 9:23 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij. Mattheüs 26:34; Marcus 14:30; Lukas 22:34 Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen zelfden nacht, ![]() ![]() Mattheüs 26:35; Marcus 14:31 Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen! ![]() Mattheüs 26:75; Marcus 14:72 En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: ![]() ![]() En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. Lukas 12:9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. Lukas 22:61 En de Heere, Zich omkerende, ![]() ![]() ![]() Johannes 13:38 Jezus antwoordde hem: Zult gij uw leven voor Mij zetten? Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: ![]() ![]() |