Legenda
Blasphemos, G989, 5x
1. beledigende, schadelijke spraak, d.w.z. lasterlijk (tegen mannen).
2. (speciaal) oneerbiedig (tegen God).
Handelingen 6:11
Toen maakten zij mannen uit, die zeiden:
Wij hebben hem horen spreken lasterlijke woorden tegen Mozes en God.
Handelingen 6:13
En stelden valse getuigen, die zeiden:
Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet.
1 Timotheüs 1:13
Die te voren een gods lasteraar was, en een vervolger, en een verdrukker;
maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het ontwetende gedaan heb in mijn ongelovigheid.
2 Timotheüs 3:2
Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig.
2 Petrus 2:11
Daar de engelen in sterkte en kracht meerder zijnde,
geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heere voortbrengen.
Blasphemia, G988, 12x, roots: G989
weerzin, laster (vooral tegen God(s Geest).
Mattheüs 12:31
Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden;
maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden.
Mattheüs 15:19
Want uit het hart komen voort boze bedenkingen,
doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen.
Mattheüs 26:65
Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd,
wat hebben wij nog getuigen van node? Ziet, nu hebt gij Zijn gods lastering gehoord.
Marcus 2:7; Lukas 5:21
Wat spreekt Deze aldus gods lasteringen?  Wie kan de zonden vergeven, dan alleen God?
Marcus 3:28
Voorwaar, Ik zeg u, dat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden,
en allerlei lasteringen, waarmede zij zullen gelasterd hebben;
Marcus 7:22
Dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid,
een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand.
Marcus 14:64
Gij hebt de gods lastering gehoord; wat dunkt ulieden?
En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
Johannes 10:33
De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk,
maar over gods lastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven God maakt.
Efeziërs 4:31
Alle bitterheid, en toornigheid, en gramschap, en geroep,
en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid;
Kolossensen 3:8
Maar nu  legt ook gij dit alles af, [namelijk]
gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uwen mond.
1 Timotheüs 6:4
Die is opgeblazen, en weet niets, maar hij raast omtrent twist vragen en woordenstrijd;
uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen.
Judas 1:9
Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte,
en handelde van het lichaam van Mozes,
durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen,
maar zeide: De Heere bestraffe u!
Openbaring 2:9
Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen,
die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans.
Openbaring 13:1
En ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen;
en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden,
en op zijn hoofden was een naam van gods lastering.
Openbaring 13:5
En hetzelve werd een mond gegeven, om grote dingen en gods lasteringen te spreken;
en hetzelve werd macht gegeven, om zulks te doen, twee en veertig maanden.
Openbaring 13:6
En het opende zijn mond tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren,
en Zijn tabernakel, en die in den hemel wonen.
Openbaring 17:3
En hij bracht mij weg in een woestijn, in den geest, en ik zag een vrouw,
zittende op een scharlaken rood beest, dat vol was van namen der gods lastering,
en had zeven hoofden en tien hoornen.
Blasphemeo, G987, 35x, roots: G989
1. beschimpen, kwaadaardig spreken, kwaadaardig zijn.
2. belasteren, iemands reputatie beschadigen, belasteren.
3. (speciaal) oneerbiedig spreken.
Mattheüs 9:3
En ziet, sommigen der Schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God.
Mattheüs 26:65
Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende:
Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van node?
Ziet, nu hebt gij Zijn gods lastering gehoord.
Mattheüs 27:39
En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden.
Marcus 3:28
Voorwaar, Ik zeg u, dat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden,
en allerlei lasteringen, waarmede zij zullen gelasterd hebben;
Marcus 3:29
Maar zo wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest,
die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels.
Marcus 15:29
En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende:
Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt,
Lukas 12:10
En een iegelijk, die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen,
het zal hem vergeven worden; maar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben,
dien zal het niet vergeven worden.
Lukas 22:65
En vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende.
Lukas 23:39
En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende:
Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons.
Johannes 10:36
Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft:
Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
Handelingen 13:45
Doch de Joden, de scharen ziende, werden met nijdigheid vervuld, en wederspraken,
hetgeen van Paulus gezegd werd, wedersprekende en lasterende.
Handelingen 18:6
Maar als zij wederstonden en lasterden, schudde hij zijn klederen af, en zeide tot hen:
Uw bloed zij op uw hoofd; ik ben rein; en van nu voortaan zal ik tot de heidenen heengaan.
Handelingen 19:37
Want gij hebt deze mannen hier gebracht, die noch kerkrovers zijn, noch uw godin lasteren.
Handelingen 26:11
En door al de synagogen heb ik hen dikwijls gestraft, en gedwongen te lasteren;
en boven mate tegen hen woedende, heb ik hen vervolgd, ook tot in de buiten landse steden.
Romeinen 2:24
Want de Naam van God wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is.
Romeinen 3:8
En zeggen wij niet liever
(gelijk wij gelasterd worden, en gelijk sommigen zeggen, dat wij zeggen):
Laat ons het kwade doen, opdat het goede daaruit kome? Welker verdoemenis rechtvaardig is.
Romeinen 14:16
Dat dan uw goed niet gelasterd worde.
1 Korinthiërs 4:13
Wij worden gelasterd, en wij bidden;
wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe.
1 Korinthiërs 10:30
En indien ik door genade der spijze deelachtig ben,
waarom word ik gelasterd over hetgeen, waarvoor ik dankzeg?
1 Timotheüs 1:20
Onder welken is Hymeneüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb,
opdat zij zouden leren niet meer te lasteren.
1 Timotheüs 6:1
De dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten,
opdat de Naam van God, en de leer niet gelasterd worde.
Titus 2:5
Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn,
haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde.
Titus 3:2
Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn, maar bescheiden zijn,
alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen.
Jakobus 2:7
Lasteren zij niet den goeden naam, die over u geroepen is?
1 Petrus 4:4
Waarin zij zich vreemd houden,
als gij niet medeloopt tot dezelfde uitgieting der overdadigheid, en u lasteren;
1 Petrus 4:14
Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid, en de Geest van God rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt.
2 Petrus 2:2
En velen zullen hun verderfenissen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelasterd worden.
2 Petrus 2:10
Maar allermeest degenen, die naar het vlees in onreine begeerlijkheid wandelen, en de heerschappij verachten; die stout zijn, zichzelven behagen, en die de heerlijkheden niet schromen te lasteren;
2 Petrus 2:12
Maar deze, als onredelijke dieren, die de natuur volgen, en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren, hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden;
Judas 1:8
Desgelijks evenwel ook dezen, in slaap gebracht zijnde, verontreinigen het vlees, en verwerpen de heerschappij, en lasteren de heerlijkheden.
Judas 1:10
Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich.
Openbaring 13:6
En het opende zijn mond tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en Zijn tabernakel, en die in den hemel wonen.
Openbaring 16:9
En de mensen werden verhit met grote hitte, en lasterden den Naam Gods, Die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet, om Hem heerlijkheid te geven.
Openbaring 16:11
En zij lasterden den God des hemels vanwege hun pijnen, en vanwege hun gezweren; en zij bekeerden zich niet van hun werken.
Openbaring 16:21
En een grote hagel, elk als een talent pond zwaar, viel neder uit den hemel op de mensen; en de mensen lasterden God vanwege de plage des hagels; want deszelfs plage was zeer groot.
Harpax, G727, 5x
1. buitengewoon en gewelddadig hebzuchtig, uitgehongerd roofzuchtig, afpersend, roofzuchtig.
2. (dus) veel plezier beleven aan het nastreven en succesvol exploiteren van anderen (terwijl ze hoog op zichzelf denken).
Mattheüs 7:15
Maar wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven.
Lukas 18:11
De Farizeër, staande, bad dit bij zichzelven: O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar.
1 Korinthiërs 5:10
Doch niet geheellijk met de hoereerders dezer wereld, of met de gierigaards, of met de rovers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij moeten uit de wereld gaan.
1 Korinthiërs 5:11
Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraars, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten.
1 Korinthiërs 6:10
Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven.
Loidoros, G3060, 2x
schelders, d.w.z. een schurk.
1 Korinthiërs 5:11
Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand,
een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten.
1 Korinthiërs 6:10
Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven.
Momaomai, G3469, 2x
bevitten, d.w.z. in censuur (in discredit) brengen.
2 Korinthiërs 6:3
Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde.
2 Korinthiërs 8:20
Dit verhoedende, dat ons niemand moge lasteren in dezen overvloed, die van ons wordt bediend
Diabolos, G1228, 38x, de verzoeker
1. een lasteraar.
2. (speciaal) Satan (dooreenwerper).
1 Timotheüs 3:11
De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn, geen lasteressen, wakker, getrouw in alles.
Titus 2:3
De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn, gelijk den heiligen betaamt,
dat zij geen lasteressen zijn, zich niet tot veel wijns begevende,
maar leraressen zijn van het goede;
Antikeimai, G480, 3x
1. tegenovergesteld liggen, d.w.z. nadelig zijn voor.
2. (figuurlijk) weerzinwekkend tegen.
1 Timotheüs 5:14
Ik wil dan, dat de jonge weduwen huwelijken, kinderen telen, het huis regeren,
geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven.
1 Petrus 3:9
Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen;
wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven.
Epereazo, G1908, 3x
1. om met (onder) bedreiging te misbruiken
2. (ook) om kwaadaardig te misbruiken.
Mattheüs 5:44; Lukas 6:28
Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief;
zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en
bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen;
1 Petrus 3:16
En hebt een goed geweten,
opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners,
zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel in Christus lasteren.