Diabolos, G1228, 38x, de verzoeker 1. hij, zij die verdeeld 2. een lasteraar. 3. (speciaal) Satan (dooreenwerper). |
![]() ![]() Hebreeuws: satan = tegenstander |
![]() Toen werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, ![]() Mattheüs 13:39 En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; ![]() ![]() Mattheüs 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, ![]() Lukas 8:12 En die bij den weg bezaaid worden, zijn dezen, die horen; ![]() ![]() ![]() ![]() Johannes 6:70; Johannes 13:2 Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? En een uit u is een duivel. Johannes 8:44 Gij zijt uit den ''vader den duivel'', ![]() ![]() Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; ![]() Handelingen 10:38 Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; ![]() ![]() ![]() Handelingen 13:10 O gij kind des duivels, vol van alle bedrog, en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, ![]() Efeziërs 4:27 En geeft den duivel geen plaats. Efeziërs 6:11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, ![]() 1 Timotheüs 3:6 Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde, en in het oordeel des duivels valle. 1 Timotheüs 3:7 En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn, ![]() 1 Timotheüs 3:11 De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn, geen lasteressen, wakker, getrouw in alles. 2 Timotheüs 2:26 En zij wederom ontwaken mochten uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren tot zijn wil. 2 Timotheüs 3:3 Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, Titus 2:3 De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn, gelijk den heiligen betaamt, ![]() ![]() ![]() ![]() 1 Petrus 5:8 Zijt nuchteren, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, ![]() 1 Johannes 3:8 Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. ![]() 1 Johannes 3:10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft, Openbaring 12:12 Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! Wee dengenen, die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen, ![]() Openbaring 20:2; 12:9 En hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren; |
|
Daimonizomai, G1139, 13x te worden bezeten door een demon. | |
o.a. Mattheüs 4:24 En Zijn gerucht ging van daar uit in geheel Syrië; ![]() ![]() ![]() ![]() Mattheüs 8:16 En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, ![]() Mattheüs 8:28 En als Hij over aan de andere zijde was gekomen in het land der Gergesenen, ![]() ![]() ![]() Mattheüs 8:33 En die ze weidden, zijn gevlucht; en als zij in de stad gekomen waren, ![]() Johannes 10:21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen;; kan ook de duivel der blinden ogen openen? |
|
Daimonion, G1140, 60x in 52 verzen 1. een demonisch wezen. 2. (bij uitbreiding) een halfgod. |
|
o.a. Mattheüs 7:22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, ![]() Mattheüs 9:34 Maar de Farizeën zeiden: Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen. Mattheüs 10:8; Lukas 9:1 Geneest de kranken; reinigt de melaatsen; wekt de doden op; werpt de duivelen uit. ![]() Marcus 1:34 En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren; ![]() ![]() Marcus 7:26 Deze nu was een Griekse vrouw, van geboorte uit Syro-Fenicië; ![]() Marcus 16:17 En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: ![]() Lukas 4:33 En in de synagoge was een mens, hebbende een geest eens onreinen duivels; ![]() En de duivel, hem in het midden geworpen hebbende, voer van hem uit, zonder hem iets te beschadigen. Lukas 4:41 En er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: ![]() En hen bestraffende, liet Hij die niet spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was. Lukas 7:33; Mattheüs 11:18 Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; ![]() Lukas 8:2; Marcus 16:9 En sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, ![]() Lukas 8:30 En Jezus vraagde hem, zeggende: ![]() Lukas 9:42; Mattheüs 17:18 En nog, als hij naar Hem toekwam, scheurde hem de duivel, en verscheurde hem; maar Jezus bestrafte den onreinen geest, en maakte het kind gezond, en gaf hem zijn vader weder. Lukas 9:49; Marcus 9:38 En Johannes antwoordde en zeide: ![]() ![]() Lukas 10:17 En de zeventigen zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: ![]() Lukas 11:14 En Hij wierp een duivel uit, en die was stom. En het geschiedde, als de duivel uitgevaren was, dat de stomme sprak; en de scharen verwonderden zich. Lukas 11:15 Maar sommigen van hen zeiden: ![]() ![]() ![]() Lukas 11:18; Mattheüs 12:24; Marcus 3:22 Indien nu ook de satan tegen zichzelven verdeeld is, hoe zal zijn rijk bestaan? Dewijl gij zegt, dat Ik door Beëlzebul de duivelen uitwerp. ![]() Daarom zullen dezen uw rechters zijn. Maar indien Ik door den vinger Gods de duivelen uitwerp, ![]() Lukas 13:32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen, en zegt dien vos: Zie, Ik werp duivelen uit, en maak gezond, heden en morgen, en ten derden dage worde Ik voleindigd. Johannes 7:20 De schare antwoordde en zeide: Gij hebt den duivel; wie zoekt U te doden? Johannes 8:48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: ![]() Johannes 8:49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet; maar Ik eer Mijn Vader, en gij onteert Mij. Johannes 8:52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij den duivel hebt. ![]() Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? Johannes 10:20 En velen van hen zeiden: Hij heeft den duivel, en is uitzinnig; wat hoort gij Hem? Handelingen 17:18 En sommigen van de Epikureische en Stoische wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde Handelingen 19:13 En sommigen van de omzwervende Joden, zijnde duivel bezweerders, ![]() ![]() 1 Korinthiërs 10:20 Ja, ik zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; ![]() 1 Korinthiërs 10:21 Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken, en den drinkbeker der duivelen; ![]() 1 Timotheüs 4:1 Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der duivelen, Jakobus 2:19 Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen. Judas 1:9 Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen [hem] voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u! Openbaring 9:20 En de overige mensen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen; en de gouden, en zilveren, en koperen, en stenen, en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch horen, noch wandelen; |
|
Daimoniodes, G1141, 1x = demon-achtige, duivels. | |
Jakobus 3:15 Deze is de wijsheid niet, die van boven afkomt, maar is aards, natuurlijk, duivels. |
|
Daimon, G1142, 5x = een demon of bovennatuurlijke geest (van een slechte aard). | |
Mattheüs 8:31; Marcus 5:12 En de duivelen baden Hem, zeggende: ![]() Lukas 8:29 Want Hij had den onreinen geest geboden, dat hij van den mens zou uitvaren; ![]() en hij werd met ketenen en met boeien gebonden, om bewaard te zijn; ![]() Openbaring 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. Openbaring 18:2 En hij riep krachtelijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |