Epaulis, G1886, 1x = een hut boven het hoofd, d.w.z. een onderkomen. |
Handelingen 1:20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen; (Ps 69:25) Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone. En: Een ander neme zijn opzienersambt. (Ps 109:8) |
Katoiketerion, G2732, 2x een woonplaats. |
Efeziërs 2:22 Op Welken ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest. Openbaring 18:2 En hij riep krachtelijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |
Oiketerion, G3613, 2x = een residentie. {letterlijk of figuurlijk} |
2 Korinthiërs 5:2 Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden. Judas 1:6 En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. |
Skenoma, G4638, 3x 1. een kampement. 2. (figuurlijk) de Tempel (als verblijfplaats van God), het lichaam (als verblijfplaats voor de ziel). |
Handelingen 7:46 Dewelke voor God genade gevonden heeft, en begeerd heeft te vinden een woonstede voor den God Jakobs. 2 Petrus 1:13 En ik acht het recht te zijn, zolang ik in dezen tabernakel ben, dat ik u opwekke door vermaning; 2 Petrus 1:14 Alzo ik weet, dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard. |
Skenos, G4636, 2x 1. een hut of tijdelijk verblijf. 2. (figuurlijk) het menselijk lichaam (als verblijfplaats van de geest). |
2 Korinthiërs 5:1 Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. 2 Korinthiërs 5:4 Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. |
Aule, G833, 12x 1. een tuin (zo open voor de wind). 2. (impliciet) een landhuis. |
Matt 26:3; 26:58; 26:6;
Mar 14:54; 14:66; 15:16;
Luk 11:21; 22:55; Joh 10:1;
10:16; 18:15 Toen vergaderden de overpriesters en de Schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas; Openbaring 11:2 En laat het voorhof uit, dat van buiten den tempel is, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. |
Kepos, G2779, 5x 1. een tuin (dat wil zeggen een omsloten gebied van land of tuin). 2. (vandaar vooral) een omheinde tuin. |
Lukas 13:19 Het is gelijk aan een mostaardzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft; en het wies op, en werd tot een groten boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken. Johannes 18:1 Jezus, dit gezegd hebbende, ging uit met Zijn discipelen over de beek Kedron, waar een hof was, in welken Hij ging, en Zijn discipelen. Johannes 18:26 Een van de dienstknechten des hogepriesters, die maagschap was van dengene, dien Petrus het oor afgehouwen had, zeide: Heb ik u niet gezien in den hof met Hem? Johannes 19:41 En er was in de plaats, waar Hij gekruist was, een hof, en in den hof een nieuw graf, in hetwelk nog nooit iemand gelegd was geweest. |
Stoa, G4745, 4x = een zuilengang of een binnenplein. (Eng: interior piazza.) |
Johannes 5:2 En er is te Jeruzalem aan de Schaaps poort, een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen. Johannes 10:23 En Jezus wandelde in den tempel, in het voorhof van Salomo. Handelingen 3:11 En als de kreupele, die gezond gemaakt was, aan Petrus en Johannes vasthield, liep al het volk gezamenlijk tot hen in het voorhof, hetwelk Salomo's [voorhof] genaamd wordt, verbaasd zijnde. Handelingen 5:12 En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtelijk in het voorhof van Salomo. |