Kataraomai, G2672, 6x (Roots: G2671) 1. vloeken, verdoemen. 2. (bij analogie) (het) noodlot. |
Mattheüs 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen; Mattheüs 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. Marcus 11:21 En Petrus, zulks indachtig geworden zijnde, zeide tot Hem: Rabbi! zie, de vijgeboom, dien Gij vervloekt hebt, is verdord. Lukas 6:28 Zegent degenen, die u vervloeken, en bidt voor degenen, die u geweld doen. Romeinen 12:14 Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet. Jakobus 3:9 door haar loven wij God en den Vader, en door haar vervloekten wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. |
Katara, G2671, 6x, 1. gevloek (de daad), 2. een vloek |
Galaten 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Deut 27:26; Jer 11:3; Jak 2:10 Galaten 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt. Hebreeën 6:8 Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding. Jakobus 3:10 Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijn broeders, alzo niet geschieden. 2 Petrus 2:14 Hebbende de ogen vol overspel, en die niet ophouden van zondigen; verlokkende de onvaste zielen, hebbende het hart geoefend in gierigheid, kinderen der vervloeking; |
Epikataratos, G1944, 3x, 1. vervloekt, verdoemd, 2. (analoog) verdoemde |
Johannes 7:49 Maar deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt. Galaten 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Deut 27:26; Jer 11:3; Jak 2:10 Galaten 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt. |
Katanathematizo, G2653, 1x = vervloeken. |
Mattheüs 26:74 Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet. |
Anathematizo, G332, 4x binden met een gelofte onder straffe van vloek en verdoemenis. |
Marcus 14:71 En hij begon zichzelven te vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt. Handelingen 23:12 En als het dag geworden was, maakten sommigen van de Joden een samenrotting, en vervloekten zichzelven, zeggende, dat zij noch eten noch drinken zouden, totdat zij Paulus ![]() Handelingen 23:14 Dewelke gingen tot de overpriesters en de ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met vervloeking vervloekt, niets te zullen nuttigen, totdat wij Paulus zullen gedood hebben. Handelingen 23:21 Doch geloof hen niet; want meer dan veertig mannen uit hen leggen hem lagen, welke zichzelven met een vervloeking verbonden hebben noch te eten noch te drinken, totdat zij hem zullen omgebracht hebben; en zij zijn nu gereed, verwachtende de toezegging van u. |
Anathema, G331, 6x 1. een onherroepelijke gelofte van vernietiging 2. (als staat) onherroepelijk verdoemd tot vernietiging. |
Handelingen 23:14 Dewelke gingen tot de overpriesters en de ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met vervloeking vervloekt, niets te zullen nuttigen, totdat wij Paulus zullen gedood hebben. Romeinen 9:3 Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees; 1 Korinthiërs 12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand, die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen, Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. 1 Korinthiërs 16:22 Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maran-atha! Galaten 1:8 Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Galaten 1:9 Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. |
Ara, G685, 1x 1. (goed) een gebed (opgeheven naar de hemel). 2. (meestal impliciet) een vloek. |
Romeinen 3:14 Welker mond vol is van vervloeking en bitterheid; Ps 10:7; |
Katanathema, G2652, 1x = een vloek. |
Openbaring 22:3 En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen; |