Parabole, G3850, 50x
zie ook:
Tupos 1. een gelijkenis ('parabool') 2. (symbolisch) beeldspraak (van het gemeenschappelijkke leven welke een moreel overbrengt) 3. een uitspraak of gezegde. |
48x in Mattheüs, Markus en Lukas, in
Mattheüs 13:34 en
Marcus 4:13 2x Lukas 4:23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: medicijnmeester! genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. Hebreeën 9:9 Welke was een afbeelding voor dien tegenwoordigen tijd, in welken gaven en slachtofferen geofferd werden, die dengene, die den dienst pleegde, niet konden heiligen naar het geweten; Hebreeën 11:19 Waaruit hij hem ook bij gelijkenis wedergekregen heeft. |
Paraballo, G3846, 5x 1. beeldspraak (een religieus principe of morele les te illustreren of te onderwijzen.) 2. (reflexief) om een plaats te bereiken. 3. (figuurlijk) om te vergelijken. |
Johannes 10:6 Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. Johannes 16:25 Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van den Vader zal verkondigen. Johannes 16:29 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis. 2 Petrus 2:22 Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: De hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel; en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk. |
Homoiotes, G3665, 2x = gelijkenis of overeenkomstig. |
Hebreeën 4:15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde Hebreeën 7:15 En dit is nog veel meer openbaar, zo er naar de gelijkenis van Melchizedek een ander priester opstaat: |
Homoioma, G3667, 5x 1. vorm, 2. (abstract) gelijkenis |
Romeinen 1:23 En hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten. Romeinen 5:14 Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen, Die komen zou. Romeinen 6:5 Want indien wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook [zijn in de gelijkmaking] Zijner opstanding; Romeinen 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees. Filippensen 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Openbaring 9:7 En de gedaanten der sprinkhanen waren den paarden gelijk, die tot den oorlog bereid zijn; en op hun hoofden waren als kronen, het goud gelijk, en hun aangezichten als aangezichten van mensen. |
Schema, G4976, 2x, Eng: (a) figure 1. een figuur (op een wijze of omstandigheid). 2. (impliciet) externe conditie. |
1 Korinthiërs 7:31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Filippensen 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. |
Isotes, G2471, 2x 1. gelijkenis (in conditie of verhouding) 2. (impliciet) billijkheid |
2 Korinthiërs 8:14 Maar opdat uit gelijkheid, in dezen tegenwoordigen tijd, uw overvloed zij om hun gebrek te vervullen; opdat ook hun overvloed zij om uw gebrek te vervullen, opdat er gelijkheid worde. Kolossensen 4:1 Gij heren, doet uw dienstknechten recht en gelijk, wetende, dat ook gij een Heere hebt in de hemelen. |
Homoiosis, G3669, 1x = Assimilatie, d.w.z. gelijkmaking |
Jakobus 3:9 Door haar loven wij God en den Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. |