enkele Schriftplaatsen over de tegenstander en z'n knechten comm. Knoch | |||||||
Alle zonde, in de Schrift, schijnt teruggevoerd te kunnen worden naar de tegenpartij, Satan.
Adam zondigde op zijn aandringen. Hij is de
(eerste) vader van
alles wat fout is. Aangezien hij een schepsel van God is, is het een verwarrend probleem geweest over hem rekenschap te geven, zonder God Zelf te beschuldigen.
Het is gebruik er op te staan dat hij perfect werd geschapen en, op een later moment, in zonde verviel. Maar dit is niet echt een oplossing.
De aandrang om te zondigen, in dat geval, kwam van buiten, in plaats van binnenuit, en dat eist op zijn beurt weer een verklaring. De Tegenstander zondigde vanaf het begin. Hij is een mensenmoordenaar vanaf het begin. De Schrift leert eenvoudig dat hij als een Tegenstander of Satan werd geschapen. De oplossing voor de ultieme bron van zonde ligt in de aard er van. Zonde is in de kern van de zaak een fout maken. Het betekent "doel missen," tekortschieten aan een gegeven standaard. Met deze definitie in gedachten is het gemakkelijk te zien hoe God een schepsel kon scheppen om te zondigen, als dat noodzakelijk zou zijn voor de vervulling van Zijn doelstelling. Hij zou, door dit te doen, geen enkele fout maken. In tegendeel, indien Hij Satan perfect schiep, en het niet het doel of verlangen was dat hij zou zondigen, dan maakte God een fout! De zondigheid van Satan is het sterkste bewijs voor de zondeloosheid van God. De Lasteraar is de leenheer over de koninkrijken van de aarde. Vóór het verkondigen van het koninkrijk was het nodig dat hij tegemoet getreden zou worden en overwonnen. Hij nam de heerschappij weg van de mens door zijn misleiding in de hof (1Tim. 2:14). Adam zat niet zonder voedsel, en toch zondigde hij. Christus was uitgehongerd na Zijn veertig dagen vasten, maar Hij weerstond de verleiding om Zichzelf van voedsel te voorzien. Adam was in een mooie hof, het hoofd van alle schepselen op aarde, en toch gaf hij toe aan Satan. Christus was in een wildernis, te midden van wilde beesten, maar Hij weigerde Satan te eren, zelfs al zou het Hem het hoofdschap brengen dat Hem rechtens toebehoorde.
Adam stelde vragen bij Gods goedheid en beledigde Hem door te zoeken wat Hij terughield. Onze Heer weigerde te twijfelen aan Zijn liefde, ook al scheen elk teken er van verdwenen te zijn. Hij wilde het niet testen. Op elk punt waarin de eerste mens faalde, doorstond de tweede Mens, hoewel vele malen meer verleidt, triomfantelijk de test. Geen enkele zoon van Adam had kunnen blijven staan. Als Hij niet de Zoon van God zou zijn geweest, zou de spanning en druk te groot zijn geweest.
|
|||||||
De kern van God is liefde. Die verlangt uitvoering er van. God moet bekend gemaakt worden.
|
|||||||
Genesis 3 5 Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad. 14 Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens. 15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen. Job 1 7 Er was nu een dag, als de kinderen zonen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook achtgeslagen op Mijn knecht Job? Job 2 3 Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak. Jesaja 14 4 Dan zult gij deze spreuk opnemen tegen den koning van Babel, en zeggen: Hoe houdt de drijver op? Hoe houdt de goudene op? 12 Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster (lucifer), gij zoon des dageraads! hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij, die de heidenen krenktet! 13 En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen; en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijden van het noorden. Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen, ik zal den Allerhoogste gelijk worden. 15 Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil! Daniël 8 23 Doch op het laatste huns koninkrijks, als het de afvalligen op het hoogste gebracht zullen hebben, zo zal er een koning staan, stijf van aangezicht, en raadselen verstaande; En zijn kracht zal sterk worden, doch niet door zijn kracht; en hij zal het wonderlijk verderven, en zal geluk hebben, en zal het doen; en hij zal de sterken, mitsgaders het heilige volk verderven; door zijn kloekheid zo zal hij de bedriegerij doen gedijen in zijn hand; en hij zal zich in zijn hart verheffen; en hij zal er velen verderven in stille rust, en hij zal staan tegen den Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken worden. Daniël 9:27, 11:31, 12:11, Mattheüs 24:15, Marcus 13:14 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, staande waar het niet behoort, (die het leest, die merke daarop!) alsdan, die in Judea zijn, dat zij vlieden op de bergen. Daniël 11:36-38 36 En die koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelven verheffen, en groot maken boven allen God, en hij zal tegen den God der goden wonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, totdat de gramschap voleind zij, want het is vastelijk besloten, het zal geschieden. en op de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch op de begeerte der vrouwen; hij zal ook op geen God acht geven, maar hij zal zich boven alles groot maken. En hij zal den god Maüzzim in zijn standplaats eren; namelijk den god, welken zijn vaders niet gekend hebben, zal hij eren met goud, en met zilver, en met kostelijk gesteente, en met gewenste dingen. Ezechiël 28 11 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: mensenkind! hef een klaaglied op over den koning van Tyrus, en zeg tot hem: Zo zegt de Heere HEERE: gij verzegelaar der som, vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid! gij waart in Eden, Gods hof; alle kostelijk gesteente was uw deksel, .... gij waart een gezalfde, overdekkende cherub; en Ik had u alzo gezet; gij waart op Gods heiligen berg; gij wandeldet in het midden der vurige stenen. gij waart volkomen in uw wegen, van den dag af, dat gij geschapen zijt, ttdat..... er ongerechtigheid in u gevonden is. 16 Door de veelheid uws koophandels hebben zij het midden van u met geweld vervuld, en gij hebt gezondigd; daarom zal Ik u ontheiligen van Gods berg, en zal u, gij overdekkende cherub! verdoen uit het midden der vurige stenen! uw hart verheft zich over uw schoonheid; gij hebt uw wijsheid bedorven, vanwege uw glans; IK heb u op de aarde henengeworpen, IK heb u voor het aangezicht der koningen gesteld, om op u te zien. 18 Vanwege de veelheid uwer ongerechtigheden, door het onrecht uws koophandels, hebt gij uw heiligdommen ontheiligd; daarom heb Ik een vuur uit het midden van u doen voortkomen, dat u heeft verteerd, en Ik heb u gemaakt tot as op de aarde, voor de ogen van al degenen, die u zien. Nahum 2:1 De verstrooier trekt tegen uw aangezicht op, bewaar de vesting; bezichtig den weg; sterk de lenden, versterk de kracht zeer. Zacharia 3:1 Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan. |
|||||||
Diábolos, G1228, 38x,
de verzoeker 1. hij, zij die verdeeld 2. een lasteraar. 3. (speciaal) Satan (dooreenwerper). |
Chaldeeuws: satan = aanklager Hebreeuws: satan = tegenstander |
||||||
Mattheüs
4:1; Lukas 4:13 Toen werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel, eigenaar van al de koninkrijken der wereld Mattheus 13:28 En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan,dat wij heengaan en datzelve vergaderen? v.37 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; en de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen zonen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen zonen des bozen; [Matth 25:41; 2Petr 2:4; Jud 6] v.39 En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel en de oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. Mattheüs 24:15; Daniël 12:11 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest, die merke daarop!) Lukas 10:18 En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan, als een bliksem, uit den hemel vallen. Lukas 22:31; 53 31 En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; 53 Als Ik dagelijks met u was in den tempel, zo hebt gij de handen tegen Mij niet uitgestoken; maar dit is uw ure, en de macht der duisternis. Joh 5:43 Ik ben gekomen in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo één ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen. Johannes 8:44 Gij zijt uit den vader den diábolos, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en de ''vader derzelve leugen''. Johannes 12:31; 14:30; 16:11 Ik zal niet meer veel met u spreken; want de overste dezer wereld komt, en heeft aan Mij niets. Handelingen 26:18; Kolossensen 1:13 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. zochten Hem te doden 1 Korinthiërs 2:8 Welke niemand van de de overste dezer eeuw wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. 1 Korinthiërs 15:25-26 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood. 2 Korinthiërs 2:10-11 Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook; want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan over ons geen voordeel krijge; want zijn gedachten zijn ons niet onbekend 2 Korinthiërs 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods de Onzienlijke is.
2 Korinthiërs 11:12-15 Maar wat ik doe, dat zal ik nog doen, om de oorzaak af te snijden dengenen, die oorzaak hebben willen, opdat zij in hetgeen zij roemen, bevonden mochten worden gelijk als wij. Want zulke vlse apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus. En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een des lichts. Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken. Efeziërs 2:1 ook en u [heeft Hij mede levend gemaakt], ook en u, daar gij 'dood' waart door de misdaden en de zonden; 2. [Rom. 5:6; Kol. 2:13] in welke gij eertijds verkeerden gewandeld hebt,, 1. naar de eeuw deze wereld, 2. naar den overste van de macht der lucht, 3. van den geest, die nu werkt in de zonen der ongehoorzaamheid; Efeziërs 6:12 want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar 1. tegen de overheden, 2. tegen de machten, 3. tegen de geweldhebbers der wereld, van deze duisternis dezer eeuw, 4. tegen de geestelijke boosheden in de het hemelselucht. 13 1 Timotheüs 5:14 Ik wil dan, dat de jonge weduwen huwelijken, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. 1 Thessalonicensen 3:5 Daarom ook deze begeerte niet langer kunnende verdragen, heb ik hem gezonden, om uw geloof te verstaan; of niet misschien de verzoeker u zou verzocht hebben, en onze arbeid ijdel zou wezen. 1 Thessalonicensen 5:1-3 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in den nacht. Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw; en zij zullen het geenszins ontvlieden; 2 Thessalonicensen 1:6 Alzo het recht is bij God verdrukking te vergelden dengenen, die u verdrukken; 8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. 9 Dewelken zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren, en van de heerlijkheid Zijner sterkte, 2 Thessalonicensen 2:3-12 Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der der zonde, de zoon des verderfs; (HSV juist: de mens der wetteloosheid) die zich tegenstelt, en verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den - tempel Gods - als een Ggod zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is. 5 Gedenkt gij niet, dat ik, nog bij u zijnde, u deze dingen gezegd heb? 6 en nu, wat hem wederhoudt, weet gij, opdat hij geopenbaard worde te zijner eigen tijd. 7 Want de verborgenheid der wetteloosheid wordt alrede gewrocht! Die hem nu wederhoudt, Die zal hem wederhouden,totdat hij uit het midden zal weggedaan worden. 8 en alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst; 9 hem, zeg ik, wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen; 10 en in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om alig te worden. Hebreen 2:14 opdat Hij door den dood 'te niet doen' zou dengene, die de macht het geweld des doods heeft had, dat is, den duivel; Jakobus 4:7 Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden. 1Joh 3:8 Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. 1Joh 5:19 Wij weten, dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze. 1 Petrus 5:8
En ik zag, en ziet, een wit paard, en Ddie daarop zat, had een boog; en Hhem is een kroon gegeven, en Hhij ging uit overwinnende, en opdat Hhij overwonne! Openb 12:9-10 En de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen. En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht is nedergeworpen. En zij hadden over zich tot een koning den engel des afgronds; zijn naam was in het Hebreeuws Abaddon, en in de Griekse taal had hij den naam Apollyon. Openb 13:11 En ik zag een ander beest uit de aarde opkomen, en het had twee hoornen, des Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak. en het oefent al de macht van het eerste beest, in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt, dat de aarde, en die daarin wonen het eerste beest aanbidden, wiens dodelijke wonde genezen was. en het doet grote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde, voor de mensen. Openbaring 17:11 het beest, dat was en niet is, die is ook de achtste koning, en is uit de zeven en gaat ten verderve. Openbaring 20:2 hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem 1000jaren; |
|||||||
Antichristos (5x), G500 in plaats van- of evenals Christus, de tegenstander (of tegenstander) van de Messias uit G473 (anti) en G5547 (Christos) SV: antichrist |
|||||||
1 Johannes 2:18,22
Kinderkens, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat de antichrist komt, [zo] zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen, dat het de laatste ure is. Wie is de leugenaar, dan die loochent, dat Jezus is de Christus? Deze is de antichrist, die den Vader en den Zoon loochent. 1 Johannes 4:3 En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is [de geest] van den antichrist, welken [geest] gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alrede in de wereld. 2 Johannes 1:7 Want er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is. Deze is de verleider en de antichrist. |