De Woordzaaier, op 4 plaatsen, 1Kor 15:36; hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is | |||||||||||||||||||
1 En te dien dage Jezus, uit het huis gegaan zijnde, zat bij de zee. En tot Hem vergaderden vele scharen, zodat Hij in een schip ging en nederzat, en al de schare stond op den oever. | 1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee. En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen: |
4 Als nu een grote schare bijeenvergaderde, en zij van alle steden tot Hem kwamen, zo zeide Hij door gelijkenis: |
|||||||||||||||||
Mattheus 13:3 En Hij sprak tot hen vele dingen door
gelijkenissen, zeggende:
ziet, een zaaier ging uit om te zaaien. 4 En als hij zaaide, |
Marcus 4:2 En Hij leerde hun veel dingen door
gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen: 3 Hoort toe:
ziet, een zaaier ging uit om te zaaien. 4 En het geschiedde in het zaaien, |
Lukas 8:5 Een zaaier ging uit, om zijn zaad te zaaien; en als hij zaaide, |
|||||||||||||||||
viel een deel
[van het zaad] bij den weg; en de vogelen kwamen en aten datzelve [op] verklaring |
dat het ene [deel zaads] viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het [op]. |
viel het ene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des hemels aten dat [op] |
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
5 En een ander [deel] viel op
steenachtige [plaatsen], waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had. 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden; en omdat het geen wortel had, is het verdord. verklaring |
5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had. 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord. |
6 En het andere viel op een
en opgewassen zijnde, is het verdord, omdat het geen vochtigheid had. |
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
7 En een ander deel viel in de doornen; en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve. verklaring | 7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht. | 7 En het andere viel in het midden van de doornen, en de doornen mede opwassende, verstikten hetzelve. | |||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
8 En een ander [deel] viel in de goede
aarde, en gaf vrucht, het een honderd-, het ander zestig-, en het ander dertig [voud]. verklaring |
8 En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderd voud. 9 En Hij zeide tot hen: | 8 En het andere viel op de goede
aarde, en opgewassen zijnde, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij: |
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
9 Wie oren heeft om te horen, die hore. 10 En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen? |
Wie
oren heeft om te horen, die hore. 10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent rondom Hem [waren], met de twaalven naar de gelijkenis. |
Wie oren heeft, om te horen, die hore. 9 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat mag deze gelijkenis wezen? |
|||||||||||||||||
11 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. |
11 En Hij zeide tot hen: Het is ugegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen; |
10 En Hij zeide: U is het gegeven, de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan; maar tot de anderen [spreek Ik] in gelijkenissen, |
|||||||||||||||||
12 Want wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloediglijk hebben; maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. 13 Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, | |||||||||||||||||||
omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch ook verstaan. 14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: | 12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden | opdat zij ziende niet zien, en horende niet verstaan. | |||||||||||||||||
Met het gehoor zult gij horen, en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien, en geenszins bemerken. | |||||||||||||||||||
15 Want het hart dezes volks is dik geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze. 16 Doch uw ogen zijn alig, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen.17 Want voorwaar zeg Ik u, dat vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien de dingen, die gij ziet, en hebben ze niet gezien; en te horen de dingen, die gij hoort, en hebben ze niet gehoord. | 13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en hoe zult gij al de gelijkenissen te verstaan? |
||||||||||||||||||
Mattheus 13:18 Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier. 19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort, en niet verstaat, zo komt de boze, en rukt weg, hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene, die bij den weg bezaaid is. |
Marcus 4:14 De zaaier is, die het Woord zaait. 15 En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was. |
Lukas 8:11 Dit is nu de
gelijkenis:
het Woord Het zaad is het Woord Gods. 12 En die bij den weg [bezaaid worden], zijn dezen, die horen; daarna komt de duivel, en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven, en alig worden. |
|||||||||||||||||
20 Maar die in steenachtige [plaatsen] bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt; | 16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige [plaatsen] bezaaid worden; welke, als zij het
Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen. 17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geërgerd. |
13 En die op de
[bezaaid worden], zijn dezen, die, wanneer zij het gehoord hebben, |
|||||||||||||||||
21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt, om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. | het
Woord met vreugde ontvangen;en dezen hebben geen wortel, die maar voor een tijd geloven, en in den tijd der verzoeking wijken zij af. |
||||||||||||||||||
22 En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het
Woord hoort; en
de zorgvuldigheid dezer
wereld, en de verleiding des rijkdoms |
18 En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden; namelijk degenen, die het
Woord horen;19
En de zorgvuldigheden
dezer
wereld, en de verleiding des rijkdoms en de |
14 En dat in de doornen valt, zijn dezen, die gehoord hebben, en heengaande verstikt worden door de zorgvuldigheden, en rijkdom, en |
|||||||||||||||||
begeerlijkheden
omtrent de andere dingen, inkomende, |
wellusten des levens, | ||||||||||||||||||
verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. | verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. | en voldragen geen [vrucht]. | |||||||||||||||||
23 Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoud. (100-60-30) | 20 En dezen zijn, die in de goede
aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderdvoud. (30-60-100) verzen 3:21-25 |
15 En dat in de goede
aarde valt, zijn dezen, die, het
Woord gehoord hebbende, hetzelve
in een eerlijk en goed hart bewaren, en in volstandigheid vruchten voortbrengen. |
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
24 Een andere
gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens, die goed zaad zaaide in zijn akker. 25 En als de mensen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg. |
Marcus 4: 26 En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp; |
||||||||||||||||||
27 En voorts sliep, en opstond, nacht en dag; en het
zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist,
hoe. 28 Want de aarde brengt van zelve vruchten voort: eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar. 29 En als de vrucht [zich] voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is. |
|||||||||||||||||||
13:26 Toen het nu tot kruid opgeschoten was, en vrucht voortbracht, toen
openbaarde
zich ook het onkruid.
27 En de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden tot hem: Heere! hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Van waar heeft hij dan dit onkruid? 28 En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij heengaan en datzelve vergaderen? 29 Maar hij zeide: Neen, opdat gij, het onkruid vergaderende, ook mogelijk met hetzelve de tarwe niet uittrekt. 30 Laat ze beiden te zamen opwassen tot den oogst, en in den tijd des oogstes zal ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst dat onkruid, en bindt het in busselen, om hetzelve te verbranden; maar brengt de tarwe samen in mijn schuur. 31 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan het zaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; 32 Hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is 't het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken. 33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meels, totdat het geheel gezuurd was. 34 Al deze dingen heeft Jezus tot de scharen gesproken door gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet. 35 Opdat vervuld zou worden, wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen, die verborgen waren van de grondlegging der wereld. 36 Toen nu Jezus de scharen van Zich gelaten had, ging Hij naar in huis. En Zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers. 37 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; en de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen zonen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen zonen des bozen; [Matth 25:41; 2Petr 2:4; Jud 6] de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel en de oogst de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. 40 Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. 41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen; 42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. 43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. [Dan 12; Matth 13:43; Op 19:8] Die oren heeft om te horen, die hore. |